Biekorf. Jaargang 3
(1892)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
MingelmarenAL is 't dat het ‘Daghet in den Oosten’ en dat vlaamsche tale en kunste hoe lang zoo meer beoefend worden, toch gebeurt het zelden dat wij, van Westvlamingen, eene poging van bedied, in 't vak van rijm ende dicht te lezen krijgen. Dien aangaande is 't herwordend vlaamsche leven te weinig uitspattend en des te beter gekomen zijn de onlangs verschenen gedichten van Jeroom NoterdaemeGa naar voetnoot(1). Dichter is hij, zoo men dichter noemen mag die 't lief en 't leed des levens diep in 't herte voelt roeren en dit gevoel in levende taal en beeld te schilderen weet. Niet dat zijne gedichten geweldig treffen, begeesteren, doen tranen weenen, neen, maar zijne eenvoudige gemoedelijke tale ontroert en doet ons mede, naar 't wisselen van 't gedacht, lijden en verblijden. 't En is de bruischende vloed niet die overweldigt en medesleept: 't is de zoetvloei, ende beke die monkelt, laaft en verfrischt. Christenzin en vlaamschheid, dat breekt allenthenen deur end deur zijne gedichten, en 't is een gemeenzaam erfdeel dat hij verkoren heeft met menige anderen. Westvlaamsche dichters:
Geen valsche dichtpatronen,
geen vreemde oneigen klanken: niet
als christen - vlaamsche tonen!
Benevens zijn geloove en zijn Vlaanderen bezingt hij liefst Gods stille nature, de verkwikkende vriendschap en bovenal het huizelijk stil genot bij vrouw en kinde. Hij dicht naar het leven, in waarheid en verstaanbaarheid: hij en zweeft in de wolken niet, gelijk sommige hedendaagsche dichters die, in prachtige tale soms, hunne vermaarde inbeeldinge lucht geven over ‘neveldoom’ daar zij niet deur en zien en ‘klammend hart’ daar de nacht in schuilt. Het werk van Noterdaeme verraadt veel gemak van tale en eene veerdigheid van dichten waardoor de dichter hem wel eens laat beheerschen en 't gedacht voor 't gedicht uit de ooge verliest. 't Gebeurt ook al eens dat hij eenen krachtigen zang aanheft doch onverwachts, somwijlen geheel ten einde, verzwakt en, gelijk de vogel in de vlerke getroffen, schielijk uit de hoogte naar omleege zinkt. Alzoo, in ‘Super Flumina’, daar krachtige grepen in komen, in den ‘kinderzoen’ en zelfs in dat prachtig ‘onweder’ en beantwoordt het einde den beginne niet. | |
[pagina 240]
| |
Spijtiger is het nog dat wij eenige geheele stukken moeten afwijzen, om reden dat de dichter, bekommerd waarschijnlijk (zoo 't meer gebeurt) om al de kinderen zijns geestes voor den dag te zien komen, het kaf van 't koorn niet en heeft weten te scheiden. Zoo hadden, o.a., best uit den bundel geweerd geweest, naar onze meeninge: ‘Die vonkelende rooze’, - ‘En spreek mij’, - ‘Breydel en de De Coninck’, - Prins Baldewijn’, welke beide laatstgenoemde al te veel aan ‘'t gedicht uit plicht’ doen denken. In de handen der vlaamsche studenten en, als ons volk wat meer gedacht zal hebben van schoonheid en kunste, in de handen van iedereen - zal het werk van Jer. Noterdaeme veel goeds stichten en, de liefde voor waarheid en schoonheid ontstekend, den dichter ruimschoots verleenen hetgene hij, in zijn vóórgedicht, van zijnen arbeid verwachtende is. P. EERTIJDS schreef men op zeer kostelijke stoffen. Men schreef, onder andere, op zeer keurig gereed en toebereid kalfsvel, dat den name draagt van vélin, een woord dat van véel komt, dat eertijds (nu zegt men veau) een kalf bediedde. Van véel komt véelin, vélin, en véeler, nu véler, kalven. Men schreef nog op schapen- en lammerenvel, dat men meest en best in de Grieksche stad Pergamos wist gereed te maken. Van het woord Pergamos komt de name pergament, dien men ook perkament geschreven vindt, en dien men soms perklament hoort uitspreken. Om die kostelijke stoffen te sparen schreef men zoo kort en zoo dichte als mogelijk, alle reken vol, tot tenden toe. Dat was wel en redelijk genoeg, in den ouden tijd. Maar nu dat het papier niet alleenelijk gewillig, maar uit der maten goekoop is, 't zij 't drukpapier, 't zij 't andere, nu is de tijd gekomen, zou men denken, van zoo schoone en zoo leesbaar te schrijven als mogelijk; van dikwijls eene andere reke te beginnen, of de voorgaande reke schoon nog niet tot tenden vol geschreven en ware. Boeken of brieven, die op die wijze geschreven of gedrukt zijn, leest men geerne. Velen schrijven en drukken nu gelijk over duizend jaar, ja soms met een hoop onleesbare verkortingen, en men zou zeggen dat het papier zoo peperdiere is als eertijds het velijn en het pergament. God betere 't! |
|