Biekorf. Jaargang 3
(1892)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan den brugschen kunstzanger zeer Eerweerden Heer Jan CordierDE kunstzin van 't oude Vlanderen staat de wereld door bekend, toch zijn er vele zijner roemrijke zonen wier namen bij het nageslacht niet genoeg geweten noch vereerd en zijn. Jan Cordier is een van die vergetene mannen, die de vlaamsche zangkunde in vreemde landen verspreidde en deed bewonderen. Ridder L. de Burbure, in 't werk Biographie nationale, IVde boekdeel, halfzijde 392, spreekt van hem en zegt onder andere dingen: ‘Jan Cordier is een van die menigte vlaamsche zangers en toonzetters, die in Italien de wetenschap van den bijzangGa naar voetnoot(1) gingen verspreiden, eene kunste die onze landgenooten Dufay, Okegem, Binchois en Tinctoris reeds tot eene hooge volmaaktheid doen stijgen hadden. Hij schitterde bovenmate uit in de zangkunde, en de Heer Bernardino Corio, een geschiedkundige van Milanen, bewijst hoe hooge deze kunstenaar bij zijne tijdgenooten in eere stond, daar hij beweert dat de hertog van Milanen, Galeas Sforce, die van 1466 tot 1476 bestierde, aan onzen Bruggeling een inkomen verleende van honderd ducaten te maande.’ Op dit uittreksel volgen eenige onvolledige aanteeke- | |
[pagina 220]
| |
ningen, die somtijds bij gebrek aan oorkonden niet in alles met de waarheid overeen en stemmen. De Heer E. Vander Straeten, in La musique aux Pays Bas enz. IIIde boekdeel blz. 191 tot 193, zoekt met alle neerstigheid, den levensloop van Jan Cordier vaste te stellen, maar zijn verhaal is nog al duister en onvolledig. De oorkonden van de oude St. Donaaskerke (Acta capitularia sancti Donatiani) die te Brugge in 't bisdom bewaard liggen, volledigen en wijzigen ten deele de opgaven dier twee voornoemde geschiedkundigen. Als wanneer men alles te gare smelt, dan zoude men den levensloop van Jan Cordier volgender wijze kunnen opvatten: Jan Cordier is Bruggeling, van geboorte, volgens de getuigenisse van den heer Vander Straeten. Hij begon zijne loopbane van zanger in de pauzelijke capelle, omtrent het jaar 1472. Volgens Fornari immers, staat zijn name aldaar gebeiteld op eenen gedenksteen, nevens dezen van Josquin Deprès, ook een kunstzanger. De hertog van Milanen, Galeas Sforce, belastte in 1474, zijnen zanger Gaspar Van Weerbeke met eene zendinge van vertrouwen en kunstzin. Hij zond hem naar Picardenland en Vlanderen, om voor zijn hof eene menigte zangers aan te werven. Jan Cordier was een der kunstenaars op wien zijn keus viel. Jan trad dan ook in 1475 in den dienst van den hertog. Ten jare 1480 en 1482, en misschien al vroeger, was onze kunstenaar lid der zangerschap van den aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk. Deze vorst, als voogd en beschermer van zijnen jongen zone Philips den Schoone, opperheere van Belgenland, hadde de macht om al de winstweerdigheden van 't capitel van Sint Gommarus te Lier uit te deelen. 't Is zonder twijfel tot belooninge van zijnen beroemden zanger, dat Maximiliaan een kanoniksambt te Lier aan Jan Cordier toestond. In 1482 was onze kunstzanger door ziekte belet naar gewoonte dienst te doen in de capelle van den aartshertog, en dit naar alle waarschijnelijkheid deed hem op weggaan denken. | |
[pagina 221]
| |
Toen Jan Cordier te Brugge wederkeerde, was hij al kanonik van St. Walburga kerke te Veurne. Hij verwisselde deze weerdigheid met Jooris de la Bricque, tegen het 26ste kanoniksambt van Sint Donaas. De vergunschap, door den Proost opgesteld, dagteekent van den 30sten in Zomermaand 1483. De zeer eerweerde Heeren van Sint Donaas toonden t' allen tijde eenen grooten eerbied en eene diepe achtinge voor hunnen ambtgenoot. Immers zijn verblijf was zeer vereerend voor Sint Donaas, en hij strekte tot roem niet alleen aan het gezang der gemeenzaamheid maar bovenal nog aan de kunste van den bijzang. 't Is alzoo dat zij hem ontsloegen van eenen last die gemeenlijk op de nieuwe kanoniken woeg. Het was eene gewoonte en een plicht der zeer Eerweerde Heeren, het inkomen van hun eerste jaar aan 't kerkbestier af te staan. Cordier wierd, bij buitengewone uitzonderinge, van die schuld ontslegen, en mochte dat geld voor eigen gebruik bezigen. Alzoo nog mocht Cordier de rechten die aan 't verblijf eigen zijn, genieten, alhoewel hij het op den gestelden tijd, dat is binst de weke die op sint Pieters dag volgt, niet komen vragen en was. De oude zanger van Roomen en Milanen had eenen bijzonderen trek naar Italien. Inderdaad, ten jare 1487 vroeg hij de toelatinge om naar Milanen te reizen, en hij kreeg een verlof van drie vier maanden, en van meer nog als 't nood deed. Eene getuigenisse van dien tijd, die Ambros aanhaalt, stelt Jan Cordier aan 't hoofd der zangers in de capelle des hertogen van Milanen. Hij hadde waarschijnlijk voor reisgezel J. Hobrecht, ook eenen zeer vermaarden zanger van Sint Donaas. In allen gevalle zijn die twee kunstzangers langs Holland te gare wedergekeerd, aangezien zij ter zelver tijde in Berg op-Zoom te vinden zijn. De wethouders dier stad schonken den eerewijn aan onzen brugschen kunstenaar. Later ging Jan Cordier nog bedevaarden naar 't graf der apostelen, en binderwijle trekt hij geheel zijn inkomen, alhoewel hij te Brugge niet en verbleef. | |
[pagina 222]
| |
Eindelinge moet hij eene tweede reize naar Milanen doen, tegen zijnen wille en dank. Nogmaals krijgt hij de toelatinge omdat hij altijd gereed is en was om de kerke ten dienste te staan 't zij door 't gezang 't zij anderzins. In Herfstmaand van 't jaar 1496 kreeg hij een vrijgeleide om in Vlanderen weder te keeren. Ten jare 1499 wierd Cordier door eene kwale overvallen die hem ten grave sleepte. Hij stierf te Brugge op den 28sten in Herfstmaand 't jaar 1501. Volgens zijne begeerte wierd Jan Cordier begraven in den beuk van Sint Donaaskerke, nevens den autaar van Sint Jan den Dooper, die naar alle waarschijnlijkheid zijn schutsheilige was. In den wand metste men eenen steen, die met koper ingeleid, met een tafereel en een grafschrift voorzien was, en die alzoo het aandenken van den beroemden zanger bewaardeGa naar voetnoot(1). 't Is waar, H.E. Vander Straeten meent dat de zeer Eerweerde Heer J. Cordier maar in 1517 en stierf. Deze meeninge en heeft geenen goeden stand, want zij steunt alleenlijk op de volgende aanhalinge, die getrokken is uit den rekeningboek van Sint Jans Capelle te Brugge: Pro obitu Domini Jo Cordier canonici... XX iiij gr. 't Is immers duidelijk dat er hier van niets anders als van een jaargetijde sprake en is, hetgene dan ook het jaar der dood niet en kan vaststellen. In de oorkonden van Sint Donaas, wordt de dag van 't afsterven stellig en nauwkeurig aangeteekend. C.D. |
|