lange staken die boven het dak uit keken, en die de vier hoeken van den rookgang uitmieken. Van boven stonden zij nauwe en van onder wijd uiteen. Geheel dit gevaarte wierd met stokken en wissen beslegen en al buiten en binnen met klijtmoortel bestreken.
Aan die tweede bovenzulle wierd een berd genageld, en dat berd diende tot kaveboord.
Welhaast wierd de vervoetinge in steen gezet; de gevel en de kave volgden, en in menig huis wierd er ook een zolder geleid.
Het meeste getal der huizen van de buschkanters zijn nu nog op die wijze gebouwd.
Ge kunt ze nog zien op geheel het Vrijbusch, maar nievers en zijn ze talrijker als op ter Herst.
Wanneer gij al den eerdeweg van Staden naar Clercken gaat, dan vindt gij, omtrent halfwege, het zuideinde van den heuvelrugge daaraf hooger sprake was. Een windmolen steekt zijne hekkens uit boven het gehuchte, en eene herberge op wier gevel ‘Ter eêst’ te lezen staat, doet u konde dat gij wel te uwer bestemminge zijt.
Daar de breede eerdeweg Ter herst in twee bijna gelijkige deelen splijt, en op den kant van den heuvel loopt, kunt gij alles gemakkelijk in oogschouw nemen.
Langs de hellingen van de hoogte, al weêrkanten van de bane ziet gij voor uwe voeten, leeger en leeger heên, een honderd huizekens of twee, dichte bijeen geschaard staan, en onwillekeurig valt het gedacht op de tenten daar Gods volk onder te wonen plag.
Weinig of geene van die huizekens en staan langs den breeden weg, ze zijn op eenige boogscheuten ervan, waar hier waar daar, te landewaards in gezaaid.
Zij en staan in geene lange reken aaneen geschakeld; integendeel, ieder hutteken staat alleene op eene langwerpige schroô land gebouwd. 't Zijn al een-, weinig of bijna geen tweewoonsten: dat volk immers is voor den vrijdom bij zijnen eigenen heerd.
Smalle voetwegels doorsnijden den grond in veelvuldige richtingen. Ieder huisgezin heeft er twee- drie, om op het land, bij de gebuurs en verder op in de strate te