| |
| |
| |
[Nummer 9]
| |
De Reliquien van het heilig Bloed te Sint-Maximin en te Weissenau
JAARLIJKS, met de Meiedagen, wordt de aandacht der Bruggelingen bij voorkeur gevestigd op den pand van oneindige weerde, die in de H. Bloed-kapelle berust en vereerd wordt. Doch, alles wat over die kostbare Reliquie gekend is, staat sedert lang geboekt; en het schijnt ons overbodig al die bijzonderheden op nieuw in Biekorf te verhandelen.
Hetgeen voor onze lezers misschien meer belang kan hebben, 't is de geschiedenis van eenige andere H. Bloed-reliquien, die op verschillige plaatsen der katholijke wereld, sedert onheugelijke tijden bewaard worden. Verleden jaar schreven wij eenige bladzijden over het H. Bloed van Weingarten, dat weleer aan Boudewijn van Rijsel, graaf van Vlaanderen, toebehoorde. Ter gelegenheid van den aanstaanden H. Bloeddag zullen wij eenige bijzonderheden doen kennen nopens twee andere Reliquien van het dierbaar Bloed onzes Zaligmakers, waarvan
| |
| |
de eene ook in Wurtemberg en de andere in Vrankrijk, tot heden ten dage nog vereerd worden.
***
Er dient eerst gezeid dat de H. Bloed-reliquien van Sint-Maximin en van Weissenau hoegenaamd geen betrek en hebben met deze van Brugge, noch met deze van Mantua en van Weingarten. Te Brugge (en vroeger, misschien, te Parijs en in Engeland?) vereeren wij, zoo het schijnt, het H. Bloed met water gemengeld, dat voorkomt van het afwasschen van het H. Lichaam des Zaligmakers, door Joannes van Arimathea en Nicodemus. Mantua, Weingarten en Roome zouden in bezit zijn van het H. Bloed dat Longinus uit de doorboorde zijde van Jesus in een vat gevangen en bewaard heeft. Maar de reliquien van Sint-Maximinus, in Vrankrijk, en deze van Weissenau, in Wurtemberg, bestaan uit aarde die met het Bloed van Christus bevochtigd zijnde, door de H. Maria Magdalena op den Calvarieberg zorgvuldig opgeraapt en als de kostelijkste gedenkenis van den Godmensch bewaard wierd. Hoe en wanneer deze pand deels te Sint-Maximin en deels te Weissenau gekomen is en vereerd wordt, zullen wij in 't korte beschrijven.
***
Volgens zeer oude overleveringen wierden Lazarus, Martha, Magdalena en Maximinus, benevens eenige andere christenen van Jerusalem, op een licht vaartuig geladen, dat zonder roer of roeispanen aan een groot schip gebonden, en dan, in volle zee, zijn zelven overgelaten, aan de onstuimigheid van water en winden blootgesteld wierd. Doch verre van alzoo aan eene ongelukkige dood te geraken, wierden de bannelingen, door eene bovennatuurlijke kracht, op hun schuitje over zee gedreven, en landden gave en gezond te Massillia, in het zuiden van het hedendaagsche Vrankrijk.
Moet deze overlevering als eene ware gebeurtenis aanschouwd worden? Of is zij slechts eene legende? Daarover en zijn de geleerden niet ééns; maar toch bestaan er geschiedkundigen, met diepgrondige kennissen, die aan- | |
| |
veerden dat gemelde heiligen in de omstreken van Marseillie zijn gaan wonen. Magdalena namelijk, leefde daar, en stierf, na lange jaren boetveerdigheid, in eene kluis. Boven haar graf, te Sint-Maximinus, in het bisdom van Aix, bouwde men later een Preekheeren-klooster, dat nog bestaat, alhoewel de kerk dezer moniken nu door wereldlijke priesters bediend wordt. Bij deze grafstede vereert men, sedert onheugelijke tijden, allerhande reliquien, waaronder deze van het H. Bloed de bijzonderste is. Koning Dagobert I († 638) nam er een deel van, en schonk het aan de hoofdkerk van Straatsburg. Zes eeuwen later, uit dankbaarheid voor den vrede waarvan Rodolf van Habsburg de bemiddelaar was, tusschen Bisschop Walther en de stad Straatsburg, richtten de inwoners dezer stad, in 1266, een standbeeld op aan den godvreezenden aartshertog, en zij schonken hem tevens hunne H. Bloed-reliquie, die door haren nieuwen bezitter in eenen kostelijken fierter geplaatst wierd, en hem toebehoorde tot in 1283. In dat jaar wierd de tusschenkomst van Rodolf van Habsburg gevraagd om den ondergang tegen te houden van het klooster van Weissenau, dat op het einde der 13de eeuw in eenen grooten nood verkeerde. De aartshertog nam inderdaad Weissenau onder zijne bescherming, en hij bewees deze Norbertinerstichting de uitstekendste diensten. Daarenboven, het voorbeeld navolgende van Judith van Vlaanderen, die in 1190 aan de naburige abdij van Weingarten eene H. Bloed-reliquie geschonken had, gaf Rodolf aan het klooster van Weissenau, als bijzondere gedenkenis en als onderpand van zijne edelmoedigheid, de dierbare reliquie van het Bloed des Heeren, waar hij sedert 17 jaar de bezitter van was.
***
Over de H. Bloed-reliquie die te Sint-Maximin gebleven is, en hebben wij maar weinig inlichtingen kunnen bekomen. Uit het schoon werk van Eerw. Pater Dufay, ‘De pretiossissimo Sanguine Salvatoris nostri Jesu Christi, qui Brugae Flandriae servatur Tractatus theologicus et historicus,’ te Brugge gedrukt, bij Nicolaas Breyghelius
| |
| |
‘in viâ dictâ de Slipstoc-strate, prope ingressum S. Donatiani, 1633,’ vertaal ik het volgende, bl. 120 en 121: ‘Sylvester Prierus (in Rosa aurea, q. 31. Trac. 3.) verhaalt hoe het Bloed des Heeren, of beter gezeid eene hoeveelheid aarde, met het Bloed des Heeren bevochtigd, welke de H. Maria Magdalena, binst het bitter lijden, onder het Kruis, vergaderde en die daar (te Sint-Maximinus in Frankrijk) bewaard wordt, alle jare, op Goeden Vrijdag, terwijl men de geschiedenis van het lijden Christi leest, vloeiende wordt, bobbelt, en om zoo te zeggen kookt, alhoewel het op de andere tijden des jaars geheel en gansch drooge schijnt; de bobbelende druppels, die langs het kristallijnen glas loopen, worden door den Prior van gemeld klooster, omringd van al zijne Paters, ten toon gesteld; gewapende burgers der stad houden rond de reliquie de wacht, en de Prior klimt op eenen praaltroon die daartoe in de kerke opgericht is, opdat al het volk dat jaarlijks, zelfs uit zeer ver afgelegene streken der andere gouwen toestroomt, dit wonder zoude kunnen aanschouwen en klaarblijkend onderzoeken: hetgene nog ieder jaar gebeurt’.
De Eerw. Pater Beauté, procurator der vreemde zendingen te Marseillie, schrijft mij dat de reliquie nu nog bestaat, in de krochte der kerk van Sint-Maximinus, nevens het hoofd van de H. Magdalena. Maar, gelijk reeds gezeid wierd, is deze kerk nu parochiekerk geworden, alhoewel de Preekheeren daar nevens nog altijd hun klooster hebben.
Bouche, de vermaarde geschiedschrijver van Provence, (Chorographie, 1ste deel, bl. 213), drukt het volgende over ‘......cette admirable fiole de verre, dans laquelle il y a de la poussière ensanglantée du sang de N.S. Jésus-Christ, que sainte Magdeleine, à ce que l'on croit, ramassa au pied de la croix et emporta avec elle. Je dis admirable, parce qu'à certains jours de l'année, comme ceux du vendredy saint, de la Circoncision et des festes de la sainte Croix, quand ils arrivent aux jours de vendredy, ainsi que disent quelques-uns, l'on y voit,
| |
| |
sur l'heure de midy, un nuage un peu rougeêtre, et voit-on quelque peu, s'élever, et comme en petits bouillons, la poussière ensanglantée. Et par dessus les précédentes reliques, quelques inventaires en rapportent d'autres, savoir: .........Et lorsqu'au jour du grand vendredy, l'on montre publiquement toutes ces reliques, et surtout cette admirable fiole dont nous venons de parler, les consuls font mettre quelques habitants de la ville sous les armes, pour la garde de ces reliques, et pour empêcher qu'il ne fût rien entrepris pour les enlever, comme autrefois il est arrivé’.
Eindelijk, in den brief dien de zeer eerw. heer Deken van Sint-Maximinus mij schrijft, vind ik de bevestiging van het wonder, dat volgens de getuigenissen die een zijner voorzaten verzameld heeft, jaarlijks is blijven gebeuren tot in 1793. Sedert dien is het niet meer vorengevallen.
Nopens den eeredienst dien men in Vrankrijk aan de H. Bloed-reliquie van Sint-Maximinus zou bewezen hebben en bezit ik geene verdere bijzonderheden. Geheel anders is het voor hetgene de reliquie van Weissenau betreft. Daarover vinden wij een aantal inlichtingen in den ‘Oberschwäbischen Anzeiger 1883, Beilage nr. 17-19.’
***
De echtheid der Reliquie van Weissenau is van over oude tijden aanveerd. 't Is er sprake van in den Lohengrin, gelijk men het in de uitgave van Görres lezen kan.
De christallijnen fierter, waarin het H. Bloed nu gesloten is, wierd gemaakt in het jaar 1709; hij heeft de gedaante van een herte, en 't is daarin dat de bebloede steenachtige aarde van den Calvarieberg bewaard wordt. Deze hertvormige fierter is rondom met goud bezet, en boven de eigentlijke reliquie houden twee engels eene kroone. Het bovenste gedeelte des fierters is een prachtig kruis, waarnevens rechts en links de beelden zijn van O.L.V. en van den heiligen apostel Joannes. Deze drie laatste kunststukken zijn in gotischen trant, en komen waarschijnelijk voort van eenen veel ouderen fierter der
| |
| |
middeleeuwen. Een opschrift luidt in dezer voege: ‘Sanguis verus Jesu Christi sub cruce a S. Maria Magdalena collectus: memoriale aug. domus Austriae a. 1283 Augiae donatum, ab Augia auro gemmisque exornatum. Reliquiae de S. Cruce, spin. corona Christi, de capillis B.M.V., plures aliae reliquiae’ hetgene in 't vlaamsch wil zeggen: ‘Waarachtig bloed van Jesus Christus, onder het kruis door de H. Maria Magdalena vergaderd, door het doorluchtig huis van Oostenrijk in 1283 aan Weissenau gejond, door Weissenau met goud en edelgesteenten vereerd. Reliquien van het H. Kruis, van de doornen kroon van Christus, van de H. Maagd, en verschillige andere’. Over den doorn die daar gemeld wordt, weet men dat hij geschonken wierd door keizer Leopold, in het jaar 1689; deze vorst zette hem eigenhandig op den fierter, dien Michiel, de abt van Weissenau, naar Augsburg daartoe, had overgebracht.
***
Te Weissenau wierd, in het begin der 18e eeuw, tot vereering van het H. Bloed, het broederschap der HH. vijf Wonden gesticht, en Paus Clemens XI keurde het goed den 3 Julij 1710. Daarna wrocht men te Roome om de kerkgetijden ter eere van het H. Bloed te mogen lezen. Na een rijp onderzoek der oorkonden van de Abdij van Weissenau, en nadat verscheidene bevoegde mannen de zaak wel overlegd hadden, gaf de vergadering der kerkgebruiken den oorlof om de H. Mis en de getijden der vinding van het H. Bloed jaarlijks te zingen op den 12 Maarte. Doch, om reden van den kleinen afstand tusschen Weissenau en Weingarten, waar de feeste van het H. Bloed op den zelfden dag geschiedde, wierd de plechtigheid van Weissenau verschoven tot den 22 Julij, feestdag der H. Magdalena, die nu nog met het zelfde oogwit gevierd wordt.
***
Weissenau, zoowel als Weingarten, had zijnen ‘Blutritt’ waarin een priester, te peerde gezeten, de H. Bloed-reliquie rond de velden ten toon droeg, in gezelschap van
| |
| |
talrijke ridders en voetgangers die den stoet vergezelden. Doch deze schoone gewoonte is sedert lange verdwenen. Het H. Bloed nogtans blijft door het volk in groote eer gehouden. Getuigen daarvan de eeuwfeesten die, voor den zesden keer, in het jaar 1883, te Weissenau gevierd wierden.
***
Weissenau ligt in het koningrijk Wurtemberg, arrondissement Ravensburg, in het Schussenthal, op de Rhuss, een waterloop van weinig bedied. Het dorp en heeft maar eenige honderden inwoners. Het was in de eerste tijden eene eenvoudige kluizenaarswoning; daarna, sedert het jaar 990, een klooster; proostdij geworden in 1145, wierd Weissenau tot den rang van abdij verheven in 1259. In het begin dezer eeuw onderging deze Norbertiner-stichting het lot van vele andere kloosters: zij wierd eene wereldlijke heerlijkheid die, volgens het gebruik der omwentelaars, aan de paters ontnomen zijnde, gegeven wierd aan den graaf van Sternberg, wien men zijn graafschap ontstolen had. Tegenwoordig is zij de eigendom van den Staat.
De oude Abdijkerk van Weissenau is ook parochiekerk geworden; en de oude gebouwen van het klooster zijn, gelijk elders, tot eene andere bestemming overgegaan.
H. Rommel
In de bovenstaande verhandeling schrijven wij dat men alles, wat wegens het H. Bloed van Brugge gekend is, reeds geboekt heeft.
Zulks en belet niet dat er ondertusschen nieuwe dingen kunnen ontdekt worden die te Brugge en in Vlaanderen zouden behooren van iedereen geweten te zijn. Dees jaar namelijk worden er in onze stad drie opschriften in het steen gebeiteld, ter gedachtenisse van de ongelukkige tijden binst dewelke onze gevierde reliquie eene schuilplaats in bijzondere huizen heeft moeten zoeken.
Het eerste gedacht van die opschriften komt van Jonker Karel Gilles de Pelichy, verleden jaar leerling van Rhetorica in St. Lodewijk's te Brugge. Hij heeft te zijnen koste het opschrift doen stellen dat sedert den 1sten Mei te lezen staat op den gevel van het huis zijner
| |
| |
over oud moeie, Mejoufvrouw Geertrude de Pelichy; 't was in dien gevel zelve, die op eene der speelplaatsen van ons Collegie staat, dat het H. Bloed op het einde van den franschen tijd gedoken wierd tot in het jaar 1819.
De twee andere opschriften heeft men te danken aan de weledele Vrijheer en Vrijvrouw van Caloen-de Gourcy. Het eene zal welhaast op den gevel prijken der Carmelitersen, en het ander op een prachtig huis t' einden de Wollestraat, welke beide gebouwen de eere hadden van eenigen tijd de schuilplaats te zijn der dierbare reliquie van het H. Bloed.
De drie opschriften zijn het werk van Meester Guido Gezelle. In deze, gelijk in menige andere omstandigheden, staat de Eerw. Dichter altijd ten dienste van alwie in Vlaanderen dingen wilt ophelderen, die ter eere strekken van onze christene voorouders.
De drie opschriften luiden in dezer voege:
In de Wollestrate:
G.Z.I.C.
Zoo Obededom de Arke borg,
zoo Perez de Malvenda's zorg
bewaerde ons Heeren Bloed alhier,
voor haet en nijd en oorlogsvier.
Op het klooster der Theresiaantjes:
✠ Het heilige, weerde, zoete Bloed ons
Heeren Iesu-Christi rustte hier, Anno
Domini 1797-1812, onder Hr Lodw.
In Sint Lodewijk's Gesticht:
I.M.I.L.
Gods heilig, dierbaer Bloed, alhier eens weggesteken,
belette 's vijands macht dit huis ooit in te breken;
dat Geertruid Pelichy, heure eere en God getrouw,
gemerkt heeft, met het Bloed des Lams, als Gods gebouw.
|
|