Biekorf. Jaargang 3(1892)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [Gedicht] GEPOEFT, gepaft, ge 'n hoort niet el, met wappers of met wissen fel, als smijten, slaan en buischen, dat beide uwe ooren ruischen, op vodde en lap en vuil tapijt. Het stuift bij wolken, wijd en zijd. Alom, de kwade greppen zweren vervaarlijk, onder 't scheren der groeve en fijne bezems, daar 't 't gerokte volk meê henenvaart de straten langs: ze gieten bij heele hemelvlieten! Past op, en niet te bij en gaat, gij heeren: heel dien waterstaat en zult ge, of 't zal u rouwen, niet stooren. Zwicht de vrouwen, [pagina 126] [p. 126] die heerschend met den bezem staan, of seffens zal hun tonge gaan! 't En baat hier niet als vluchten en stille of luide zuchten: 't Zij binnen of 't zij buiten huis, geen vrijheid meer; 't is groote kuisch: gaat ievers om een glaasken, te naaste weke is 't ‘Paasken!’ Vorige Volgende