Het en is nochtans eigentlijk maar in de jaren 1700, dat wij het watermeesteren als bezondere geneeswijze, min of meer wetenschappelijk en met gevolg, gebruikt of daarvan iets geboekt vinden. Het is ook door het lezen van een dier geschrevene waterboeken, namentlijk Dr Siegmund Hahn's ‘Onderricht over de wonderbare heilkracht van het koud water,’ uitgegeven in het jaar 1770, dat pastor Kneipp, achter dat hij daarmeê zijn eigen zelven genezen had, op het gedacht kwam van het water te gebruiken om andere lijdende stervelingen van hunne kwalen en kwellingen te bevrijden.
Eer dat wij voor goed pastor Kneipp en zijne leeringen te berde brengen, zou ik nog willen vertellen van iemand die in 't begin van deze eeuwe, rond de jaren 20, vele van hem doen spreken heeft. Ik hebbe namentlijk in mijnen zin den vermaarden Priessnitz, eenen der wonderbaarste, zoo niet den wonderbaarsten, watermeester van onze eeuwe.
Priessnitz, zal misschien het meeste getal mijner lezers peizen, Priessnitz, dien name en hebbe ik van mijn leven gehoord!
En wel, Priessnitz was een eenvoudige boer, uit het kleen dorpke Gräfenberg, gelegen in Oostenrijksch Schlesien, naar Polen toe.
Het was een wilde koei- en peerdemeester, zoo als er in onze streken nu nog ten allen kante voor beesten en ook voor menschen te vinden zijn. Hij had eene bezondere genegentheid voor 't water, voor 't koud water, en daarmede meesterde hij den grooten hoop zijner zieken. En zoo gebeurde 't, als hij zelve bij ongelukke eens twee zijner rebben kwam te breken, dat hij zijne geneeswijze op zijn eigen wilde toepassen. Was dat nu ten gevolge of in weerwil zijner handelwijze, Priessnitz was in korte dagen hersteld en weêre gave en gezond.
En zoo kwam hij op het gedacht van niet alleenlijk breuken, ontstekingen, wonden en uitwendige kwalen, maar alle slag van krankheden met het water te keere te gaan. Hij gebruikte het water onder alle gedaanten en op alle wijzen: koud, warm of dampwijsde, in baden, doeken, omslagen, bespeitingen, enz.... En hij beterde en