engelsche stapelaars en van de brugsche stapelaars die te Sint Omaers, Rijssele, Ghent en Antwerpen verbleven. Die giften wierden telken jare ingezameld.
Geheel dikwijls gebeurde het dat brave lieden in hunnen uitersten wille iets nalieten voor dit gesticht ten Bogaerde, of dat rijke burgers almoesen schonken. Sommige jaren geven er twintig en dertig voorbeelden van en bijna geen één kind en was er dat later tot welstand kwam of in zijnen uitersten wille was het de schole ten Bogaerde indachtig: alzoo bezat het gesticht eindelijk eenige eigendommen die ook al iets opbrachten.
Somwijlen legde het Gemeentebestier belastingen op dranken of op zekere andere waren: en de opbrengste was voor de armen en gedeeltelijk ten minste voor ‘de schamele kinders ten Bogaerde.’
Sedert den schoolstrijd staan er nu ijverige mannen aan de deuren der kerken met bussen; sommigen mochten meenen dat die uitvindinge nieuwe is. In 't geheele niet: de kinderen der Bogaardschole stonden binnen de kerken van Sint Donaes, Sint Salvators, O.L. Vrouw, Sint Jacobs, Sinte Walburga, Sint Gillis, Sinte Anna, ten cloostere der Jacopinen, Carmers, Frerenmineuren; voor de kerke van de Paters Jesuiten, ten cloostere der Augustinen, van den Eeckhoutte, ten Heiligen Bloede, ten Nazarethe, Sinte Cateline en Sint Obrechts.
De opbrengste dier bussen moest nogmaals gedeeld worden met de maegdekensschole in de Ezelstrate.
Binst de jaren 1578-1584 van den geuzentijd staakte dat inkomen omdat de kerken gesloten waren.
Daarbij hongen er nog bussen voor de poorte van 't gesticht, voor de eetzale en in de raadkamer der schole.
Telken jare bracht de plechtigheid of natalis van Paschen, die in de hoofdkerke van Sint Donaas gevierd wierd, ook iets op voor de schole ten Bogaerde. Waarschijnlijk mochten de weezen daar 't eene en 't andere verkoopen: want de rekeninge spreekt van wijn die daar geoorboord wierd, alsook van 't gene dat de koster en de roêdrager ontvongen ‘voor 't stellen van bufette ende anders’.
Op de zondagen en op eenige andere feestdagen, zooals