h- verwisselde tegen eene ingaande w-, en dat op zijn friesch hiemke, wiemke luidt in steê van heemke, weemke? Vergelijkt woensdag, hoensdag, beete, biete, leefkoeke, liefkoeke, veertiene, viertiene, enz.
Heimchen in 't duitsch en wiemken in 't vlaamsch bedieden een en 't zelfste: iets dat tot het heim, het hiem, het heem, het huis behoort.
't Gene wij nu eenen kabouter heeten hiet men in de middeleeuwen eenen coubout, en coubout is de oudnederfrankische gedaante van 't hedendaagsch hoogduitsch woord kobold.
En wat heeten de Hoogduitschers eenen kobold?
Eenen kobold heeten zij eenen huisgeest, 't gene de Angelsassen eenen cof godu heeten.
Men spreekt wel in de leergestichten van penates en van lares zonder ooit daarvan te gewagen dat men in de germaansche toover- en spookwereld, in de dietsche volksinbeeldinge ook huisgoden tegenkomt.
't Woord kobold bestaat uit kob en -old. Kob luidt in 't dietsch kof, in 't middelhoogduitsch kobe, in 't angelsassensch cofa, in 't engelsch cove, in 't ijslandsch kofi, en het beteekentstal, met breedere bediedenisse slaapkamer, hutte.
Men vermoedt dat het woorddeel -old walto, waldo vertegenwoordigt, en behoort bij 't werkwoord waltan, waldan, beheerschen, bestieren: -old ware alsdan zoovele te zeggen als meester, beschikker; kobold zou in 't gotisch kabuwalda zijn, uit welke gedaante men best van al den oorsprong en de bediedenis van 't woord kan bespeuren.
Een kabouter kan ook zulk een wezen bedieden dat eenen kabout draagt; en 't volk heeft misschien alzoo het duitsch woord kobold misverstaan en hergoten, immers kobold draagt de stemzate op kob- en kabout op -bout.
Sommigen zeggen niet kabouter, maar klabouter; dit klabouter kan te gare gaan met kabouter, gelijk klabout met kabout bij De Bo.
In 't Noorden van Duitschland worden de klabouters bij 't varende volk, als scheep- of schipgeesten aanzien; men heet ze klabautermann, klabatermännchen, kalfater-