Biekorf. Jaargang 2
(1891)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 383]
| |
Het zij hier bij gelegentheid gezeid dat Fragmenta een ware schat is voor oude vlaamsche tale, en voor westvlaamsche oudheidskunde, over 't algemeen. Biekorf wakkert al zijne inteekenaars aan om het verdienstelijk blad te lezen: zij zullen er hoogst belangrijke wetensweerdigheden in oprapen. | |
Te oorkonden.UIT eenen brief dien onze stamgenoot, Hoogweerden Heer Bisschop Christiaens, den 6den in Pietmaand laatst aan Card. Simeoni geschreven heeft, vernemen wij dat de heidensche oproerlingen op zijne zendinge gevallen zijn en alles verbrand en vernietigd hebben; het bisdom, het seminarie, de handvesten, het kerkgewaad, de heilige vaten, alles is geplunderd en ontstolen, en daar en blijft aan onzen landgenoot en aan zijne priesters en kloosterlingen niets anders over als de kleederen die zij dragen. De laatste woorden van den moedigen zendeling zijnen brief luiden aldus: Gods wille geschiede! Hebt medelijden met ons! AL die eenig gezag kunnen doen gelden rakende de wijze op dewelke de moedertale geleeraard wordt in Vlanderen, zouden veel deugd hebben van het aandachtig overwegen der volgende mingelmare; de zulken vooral die het noodig achten dat de westvlaamsche kinderen hunne aangeborene uitsprake van ij als ii, van ui als uu laten varen, om eene andere te leeren die hun van de lippen niet en wilt en die, op verre na, zoo oud en zoo schoone niet en is noch zoo algemeene bij het dietsche volk als dat ze wel en denken. J. Cr.
‘Voor eenheid van schrijftaal, gelijk voor eenheid van staat, is opoffering en toenadering van alle zijden noodig. Maar is die eenheid van taal volstrekt onbestaanbaar met zekere mate van vrijheid en verscheidenheid? Inderdaad is de beschaafde spreektaal, hoewel over 't geheel en in hoofdzaak Hollandsch, nog ten huidigen dage niet overal dezelfde; niet alleen het “accent” de eigenlijke “tongval” of “tongslag”, maar ook de klanken en ten deele zelfs de woorden verschillen: ook beschaafde Friesen, Groningers, Zeeuwen, Brabanders spreken nog altijd in menig opzicht, anders dan de geboren Hollanders.’ ‘Moet dit anders worden? Hebben wij Hollanders het recht, | |
[pagina 384]
| |
een Fries uit te lachen, gelijk nog vaak geschiedt, om zijn f en s waar wij v en z zeggen, om zijne voor ons ongewone uitspraak der g? Klinkt het zoo leelijk, wanneer eene geboren Friesin ook in Holland van den “tuun” en het “huus” blijft spreken? Waarom zou een Zwollenaar niet de slot -n en het verschil tusschen ou en au, een Brabander dat tusschen de zacht- en de scherpheldere e en o laten hooren? Welk kwaad steekt er in deze verscheidenheid? Winkler's voorstelling der Hollandsche dwingelandij moge overdreven zijn, een “provinciaal accent” geldt inderdaad nog maar al te vaak als een teeken van mindere beschaving; en de niet-Hollanders, daaraan herkend en daarom bespot, beijveren zich, bevreesd voor achterlijk en boersch te zullen doorgaan, dan ook gewoonlijk om in hunne taal sporen van hun eigen tongval uit te wisschen en vooral den Hollanders gelijk te worden. En toch kan men zeer goed de historisch gewordene hegemonie van Holland erkennen als een feit, waaraan niets meer te veranderen valt, zonder daarom onze Hollandsche manier van spreken voor de beste en welluidendste, de eenige “beschaafde”, kortom de alleenzaligmakende te houden!’ ‘Een Hollander kan zonder affectatie de slot -n achter eene e niet uitspreken; maar laten anderen er niet eene eer in stellen de Hollanders hierin en in andere opzichten na te volgen en zich hunne eigene uitspraak af te wennen, die dikwijls, absoluut genomen, duidelijker, welluidender is, en historisch beschouwd, meer in overeenstemming blijkt met den vroegeren toestand der taal, gelijk die zich nog in onze spelling, in onze schrijftaal afspiegelt: laat ieder vogeltje zingen zooals het gebekt is! De onmisbare eenheid van taal is voor goed gevestigd en wordt door allen gewaardeerd, zij zal door dergelijke nuanceering van uitspraak, of zelfs, tot op zekere hoogte, van woordenkeus, niet in gevaar gebracht worden.’ Uit Spreektaal en Schrijftaal in het Nederlandsch, door J.W. Muller. Z. Taal en Letteren, van 1891, bl. 227-28. IN de stadsrekeningen van Kortrijk, over het jaar ons Heeren 1599, blad 8, verso (of op de keerzijde, in 't vlaamsch), lid 7, staat er als volgt: ‘An Jan Traetsaert, schailledecker over zijn debvoir in tmaken van tvier ende backen van wafelen, up tcruijs van den torre Sinte Maertins kercke, int publiceren van de pays van Vranckrijcke........ XXX ℔ paris.’ Zou ons niemand kunnen wijs maken welke paays (1599) dat was? |
|