Biekorf. Jaargang 2(1891)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Aan E.V. Student in de Hoogschole van Leuven. IK heb, vol edelen trots, vernomen dat, schaars uit 't oefenperk gekomen, gij, met het zweerd van 't woord, des vijands looze wapenknechten tot in hun burcht zijt gaan bevechten, zooals 't een Man behoort. Dat gij hun schichten hebt gebroken, als 't brooze riet, en stout gewroken de aloude kerke Gods; zoodat uw vijand, uitgelogen, zijn galle alleen nog heeft gespogen, laf, naar uw' mannentrots. [pagina 377] [p. 377] Heil u, mijn jongen! Vroom te moede schudt af den zeever hunner woede en beurt den vlaamschen kop! Zoo stijgt de rotse, in 't schuim gedolven, van uit de dolle watergolven onwankelbaar weêr op. Lijk oudtijds, die wou Ridder worden met leeuwenmoed het zweerd moest gorden en doen den heldenstap, zoo hebt gij koen en fel gestreden, en fier moogt ge in de schare treden der nieuwe Ridderschap. Die, beu van lust en beu van logen, met penne en woord is opgetogen en voor Gods kerke vecht: die, Maged, schoone als een verloofde, een kroone draagt al om den hoofde van Waarheid en van Recht. Men wijte u niet: te jong van jaren! Zijn 't geelgerooste koorenaren die om den autaar staan? O neen 't, maar jonge lentebloesems, met geurig blad, met blanke boezems, met verschen dauw gelaân! Vooruit! En moge 't jongeren lusten voorzichtig nog wat voort te rusten, toch, namens God en Land, zoo zegt hun dat ze, als wakkere knapen, geharnast op hun' schild zoûn slapen, en houden 't zweerd in d'hand! Seraphyn Dequidt Vorige Volgende