| |
| |
| |
[Nummer 24]
| |
Wind- en Waterhozen.
HOE nu dat zeldzaam verschijnsel uitgeleid?
Ons vlaamsch visschervolk gaf van overouds aan de waterhozen den name van ‘waterpompen,’ omdat het meende dat de zeehozen het water oppompten.
Volgens die geloovenisse, die niet alleenlijk bij het vlaamsche volk maar bij al de volkeren der wereld te vinden is, en zouden de waterhozen niets anders zijn als een slag van machtige zuig- of trekbuizen, die al wat zij ontmoeten naar omhooge slorpen, gelijk eene zuigpompe het water van den put naar boven zuigt.
Meermalen had het zeevolk bemerkt dat eene zeehoze, - die in den grond het zelfste is als eene waterhoze, - het water der zee naar boven trekt. Immers wanneer eene waterhoze met haren steert tot dichte bij het water der zee daalt, schijnt het water als opgepompt te worden, het schijnt als uit eene machtige bronne te spruiten en zoo hooge te stijgen dat het in verband komt met den steert der wolke en, op 't zicht ten minste, maar ééne water- | |
| |
zuile uit en maakt. De waterhoze schijnt dan de luchtledigheid boven het water te veroorzaken en het zeewater op te trekken.
Te lande was't het zelfste, vermits stof, bladeren, zelfs zware dingen, als 't ware door den snuit van de wolke opgezogen of opgeslorpt wierden.
Dat was de meeninge van het volk; tot over weinige jaren was het de meenige van omtrent al de geleerden, en nu nog is het dikwijls de eenige uitlegginge die in vele schoolboeken te vinden is. Bijna niemand trouwens en had er waterhozen gezien, bijna niemand en had ze onderzocht, niemand toch en had eene andere uitlegginge gevonden.
Maar sedert eenige jaren zijn de geleerden neerstig met de waterhozen bezig. Heeft eene waterhoze ievers verschenen, zij ondervragen het volk, zij ondervragen bezonderlijk de brake die de hoze achtergelaten heeft en men weet heden ten dage reeds genoeg om de oude volksuitlegginge geheel en gansch te mogen verwerpen.
Neen, de waterhozen en zijn geene zuigbuizen, en al wat men tot hiertoe ontdekt heeft spreekt die meeninge tegen.
Hebt gij nog belet hoe dat er in stroomende water dikwijls draaiputten ontstaan? Als de stroom redelijk geweldig is, gebeurt het dat de eene gente water tegen de andere wrijft, dat het water hier en daar op zijn zelven draait, en als een spijkelboor rondschijvert, ja zelfs zoo diepe boort dat het de modder van den grond naar boven maalt.
Neemt een wijd glazen vat van twee, drie voeten diepe, vult het met water en stelt in de bovenste lagen een slag van draaimolentje, dat gij doet rondschijveren, maar zoo voorzichtig mogelijk, om de onderste lagen niet aan te roeren.
Welhaast zult gij eenen draaiput te wege brengen die geheel en gansch de gedaante heeft eener waterhoze. Wordt de schijveringe geweldig, zoo zal de top van den draaiput loodrechte zinken en zelfs tot aan den grond raken; ligt er zand op den grond gestrooid, dat zand zal naar boven wellen.
| |
| |
Vertraagt gij het schijveren, de top van den draaiput zal boven den grond hangen; naar beliefte kunt gij hem doen dalen en rijzen; staakt gij de beweginge, hij zal hooger en hooger stijgen om langzamer hand effen te komen met de bovenvlakte.
't Is een uitmuntende fransche geleerde, de Heer Faye, die deze proefneminge uitgevonden heeft, en die ze te bate neemt om het zeggen te bewijzen dat hij voorenstelt als de eenige en ware uitlegginge der waterhozen.
In de Vereenigde Staten van America, waar de waterhozen uit der maten gemeene zijn, heeft 's Lands Bestier reeds over verschillige jaren, geleerde mannen belast met de waterhozen zoo nauwkeurig mogelijk gade te slaan en hunne uitwerksels ter plaatse zelve te gaan bezoeken.
Die geleerden hebben dan later, een breedvoerig verslag opgemaakt over al dat zij ontdekt hadden.
Dit verslag heeft de Heer Faye zorgvuldiglijk onderzocht, en hij heeft gemakkelijk kunnen bewijzen dat de oude uitlegginge overal te kort schiet en dat zij gestadig in strijd is met al wat dit verslag over de waterhozen kenbaar maakt.
Die wervels die zoovelen belet hebben, de gedaante der hoze, dat gestadig dansen van den steert en zijn hêenen weer slingeren,... bijna al dat de waterhozen eigen is, blijft zonder uitleg. Wat meer is, dat verslag beschrijft nauwkeurig de ligginge van de boomen en van de huizen, waar eene waterhoze voorbij getrokken heeft, en hier nog eens wordt de oude uitleg alle stappe tegengesproken.
Sommige dingen immers worden in de richtinge van den gang der hoze voortgerukt, andere in verkeerde richtinge, andere zaken nog worden slinks, andere rechts geworpen, en de oude geloovenisse en kan van niets de reden aanwijzen.
Daarop heeft de Heer Faye zijne eigene leeringe gegeven, die, wel is waar, nog niet teenemaal bewezen en is, maar die toch overeenkomt met al wat men over de hozen kent, die van alles rekeninge houdt en die van alles rekeninge geeft.
Volgens Faye dan en is eene waterhoze niets anders als
| |
| |
eene wolke daar eene hevige koude draaiwind in speelt, 't is een draaiwind, 't is een draaiput in de wolken, die op het water der wolke werkt gelijk het draaimolentje op het water van dat glazen vat.
Terwijl het oud gedacht iets geheel nieuws uitvindt, dat met niets te vergelijken en is van al wat men kent, te weten eene wolke die de luchtledigheid zou veroorzaken en die alles zou opslorpen gelijk eene pompe, begint Faye met eenen draaiwind die geheel en gansch gelijkt aan den draaiwind dien wij ‘de varende vrouwe’ heeten, maar die veel geweldiger is en veel hooger zit in de lucht; hij begint met eenen draaiwind die werkt gelijk die wervelwinden (cyclones) die ons regelmatig van uit America aangekondigd worden.
Alleenlijk, terwijl die wervelende rukwinden eenen kring beschrijven van 5 tot 600 uren doorsnede, en heeft de wervelwind der waterhozen maar ten hoogste ééne ure doorsnede en diensvolgens ook hebben zijne wervels eene macht die onzeggelijk geweldiger is.
Zulke draaiwinden kunnen in de bovenste ijskoude lagen van de lucht ontstaan zoowel als in de leegere. Ten anderen de wetenschap getuigt dat er daar winden waaien, die zoo geweldig zijn, dat de winden der onderste lagen er niet en kunnen mede vergeleken worden. Zulke hevige winden doen de lucht en het water der wolken schijveren, gelijk het molentje de onderliggende lagen van het water doet ronddraaien; zulke koude wind ten anderen moet noodzakelijk eene wolke te wege brengen, vermits hij de dampen die altijd in de lucht hangen verkoudt en tot water verdikt.
De wolke begint dan rond te schijveren en door 't geweld al onder uit te langen, gelijk het water der draaiputten; vermeedert het geweld van den draaiwind, zoo daalt de top; vermindert het geweld, de top rijst; hij danst gelijk het hooger beschreven wierd; zelfs kan hij tot op den grond dalen, gelijk in het vat onder de werkinge van het draaimolentje; in één woord, al de zonderlinge zeldzaamheden van de waterhoze, gelijk zij hooger beschreven wierden, vinden hunnen natuurlijken, eenvoudigen en ongedwongenen uitleg.
| |
| |
Ja, zelfs die koude, die onverdraaglijke koude die vele lieden in de waterhozen gevoeld hadden en die het oud zeggen niet en kon uitleggen, die koude ook is nu gemakkelijk te verstaan.
De wind der waterhozen komt van de bovenste lagen van den lucht, misschien van 5 of 6000 meters hoogte en de verhalen van die de sneeuwbergen beklommen, zoowel als de verhalen der luchtvaarders bewijzen ons genoeg dat er daar op die hoogte eene hevige koude heerscht.
Doch de beste, ja, de eenigste reden van het oud geloove was wel dat opslorpen van water, van zand en van allerhande dingen in den zoogezeiden trachter der hoze.
Hoe dat nu uitgeleid volgens M. Faye's beweren? 't Is dood eenvoudig. Iedereen weet genoeg dat een gewone wind dikwijls eene wolke zand, stof en andere lichte dingen redelijk hooge in de lucht voeren kan. Wat moet het dan zijn wanneer de dalende wervels van eene waterhoze, al met eens den grond aanvallen met een geweld; waar geen wind een enkel gedacht van en kan geven? De lucht begint te schijveren met de wolke en hij komt botsen tegen de omliggende luchtlagen, die niet zeere genoeg en kunnen schuiven, zoodat de lucht en al dat erin medeslingert achter eenen uitweg zoekt die omhooge alleene te vinden is: de zwaarste stoffen zelve moeten eenen oogenblik medezwierelen.
Zoo ook gaat het in de zee met het water, wanneer de schijverende top eener zeehoze tot in het water boort. Hij dwingt en zweept en slaat de waterlagen. Eene nevelachtige wolke stijgt omhooge rond den steert der hoze en geeft aan geheel dat verschijnsel een allerzonderlingst uitzicht. Die wolkgedaante is wel bekend en zij heeft den name gekregen van den bosch der hoze.
't Is waar, de schippers beweren dat het zeewater binnen in de wolke opgeslorpt wordt, maar allen bekennen dat er ten allen kante rond de zeehoze water opstijgt, en de zeevaarder, die dat spel van op zekeren afstand aanschouwt, zal zoo genoopt zijn om te zeggen dat hij het water heeft zien opstijgen in de zeehoze. Ten anderen de weinige zeelieden die in het water der hoze zelve gevaren hebben,
| |
| |
bekennen met eenparigheid dat dit water niet het minste spoor van zout en bevatte, hetgene genoegzaam bewijst dat er geen zeewater binnen in de hoze en kan opgeslorpt worden.
Eindelijk vinden wij in de eenvoudige draaiputten onzer watervlieten, een allerduidelijkste bewijs van die opwellende werkinge der hozen. 't Is immers van iedereen geweten hoe de draaiputten eerde, keien, enz. naar boven malen. Zoo ook werkt M. Faye's draaimolen op het zand en op de fijne keikes die, op den grond van het vat gestrooid worden.
't Is ook gemakkelijk te verstaan hoe die vooruitstormende waterhoze werken moet op de boomen die zij ontmoeten zal: zij en zal ze niet strooien zonder schik of zonder wet, maar volgens de wendinge van het deel der hoze dat tegen den boom botst. 't Zal genoeg zijn nauwkeurig de ligginge na te gaan van boomen en andere voorwerpen die de waterhoze rondzaait, om te weten in welken zin de hoze op haar zelven schijverde. Ook en vindt M. Faye geen sterker bewijs van zijne leeringe als de verslagen die het americaansch Landbestier zoo zorgvuldig heeft doen opteekenen.
Ja, dat groot geweld der waterhozen mag ons verwonderen; nochtans, als men inziet dat de lucht, zelfs wanneer hij wijde kringen beschrijft gelijk in de welgekende rukwenden, toch nog een geweld heeft dat hevig genoeg is om boomen en flauwe gebouwen omwerre te werpen, zoo en moet het ons niet al te vreemd voorkomen dat een wind die nauwe geslotene kringen beschrijft, een geweld hebben kan dat onvergelijkelijk veel grooter is.
't Is ten anderen geweten en van de geleerden aanveerd, dat er in de hoogere lagen van de lucht, van waar de wind der waterhozen herkomstig is, zulke geweldige draaiwinden woelen; en, als men daarbij weet dat de wervels der waterhozen, omtrent half zoo snel rondschijveren als de bal die versch uit den loop van een roer komt, zal men gemakkelijk verstaan dat alles voor zulk geweld wijken moet.
De hevigste rukwinden die onze gebouwen bestormen
| |
| |
vliegen met eene snelheid van 40 tot 50 meters ter seconde. De deskundigen hebben uitgerekend dat zulke stormen op de wanden der gebouwen eene drukkinge te wege brengen van 175 tot 200 kilo den vierkanten meter: geen wonder dan dat deze kraken en somwijlen begeven onder dien vreeslijken aanval. Nemen wij immers den gevel van een huis dat 10 meters lang is en 7 meters hooge: die gevel zal een gezamentlijk geweld te onderstaan hebben van 14000 kilo, en hij zal wel kloek moeten gemetst zijn om ongedeerd zulke botsinge te kunnen verdragen.
En toch, wat is dat geweld bij het geweld der waterhozen, die met eene snelheid van 150 tot 200 meters ter seconde vooruitstormen, en die boven de 1000 kilo drukkinge veroorzaken op elke vlakte van eenen meter vierkant? Voor zulk geweld wijkt alle bouwwerk gelijk eene enkele touwe die voor eenen opkomenden stoomwagen zou gespannen zijn.
Eene andere zeldzaamheid der waterhozen is, dat zij somwijlen in twee, drie... verschillige deelen spletten. Doch dat en gebeurt maar na dat de hoze haar meeste geweld uitgewrocht heeft. En nogmaals komt dit gansch overeen met Faye's opvattinge, want als eene wervelende lage lucht of water de macht niet meer en heeft om alle de deelen in eene gezamentlijke vaart mede te rukken, beginnen deze noodwendiglijk hier en daar rond afzonderlijke draaistippen om te schijveren.
En nogmaals geven de wervelende rukwinden ons daar een klaar bewijs van. Omtrent keer voor keer dat men zulken wervelwind op zijne loopbane vervolgt, vindt men dat hij aanleidinge geeft tot twee, drie of meer verschillige wervelwinden, die elk op hun eigen varen, maar die veel flauwer zijn als de rukwind waaruit zij spruiten.
Dikwijls hoort men dat het verschijnen eener waterhoze gepaard gaat met donder en bliksem, toch schijnt het dat er geen noodzakelijk verband tusschen beiden en bestaat, en dat er bij sommige waterhozen niet het minste spoor van donder te ontdekken en was.
Maar iets dat allermerkweerdigst is, 't is dat de waterhozen altijd eenen pijlrechten weg volgen en voor niets van hunne bane af en wijken.
| |
| |
Gelukkiglijk en is hun loop niet lang.
De wervelwinden kunnen 3, 4 en ja 5000 uren verre rollen, maar de loopbane der waterhozen en is dooreen maar 20 uren lang. Men kent er die 100 uren verre geloopen hebben, maar 't is uit der maten zelden dat zulks gebeurt.
Gelijk wij hooger zeiden, voor wat de windhozen aangaat, is Vlanderen geheel gunstig gelegen; bovendien en hebben de hozen bij ons het geweld niet dat zij elders toogen.
Gelijk de felste stormwinden in de landen der keerkringen te vinden zijn, vooral in de landen die hooge boven de zeevlakte liggen, zoo zijn de waterhozen daar ook talrijkst en geweldigst.
Bij ons is alles gematig. Groote koude en groote hitte, lange droogte, overvloedige regen en overstroomingen, vierbergen en aardbevingen, hevige ongeweerten, felle wind-en waterhozen, dat al en kennen wij niet, of dat en kennen wij maar als 't verflauwd, verzacht en bijna onschadelijk geworden is.
Edw. Van Robays
|
|