| |
| |
| |
[Nummer 22]
| |
Spreektaal en Schrijftaal
in het Nederlandsch, door J.W. Muller
3.) ‘TERWIJL kussen in de meeste Germaansche en ook Nederlandsche dialecten het gewone volkswoord is’ behoort zoenen alleen t' huis ‘in de volkstaal der Friesche en Noordhollandsche eilanden en van bijna geheel Noord- en Zuidholland’ en, nevens kussen, ‘in Noord-Vlaanderen.’
‘Het woord der schrijftaal (kussen) is wel niet speciaal Vlaamsch-Brabantsch, maar in allen gevalle en denkelijk van ouds onhollandsch.’
4.) De hollandsche spreektale zegt zelden schreien, nooit weenen, maar bezigt daartoe het woord huilen.
Doch in Vlanderen en kent de volkstale ook geen schreien noch geen weenen; in West- en Oost-Vlanderen zegt men schreemen; in Vlanderen, Antwerpen, Brabant en Limburg ook schreeuwen. In Vlanderen en Limburg ook krijschen, in Antwerpen en Brabant grijzen.
| |
| |
In Overijsel is ‘schreien en niet huilen het gewone woord der spreektaal.’
De boektale en zal hare woorden dus bij de Vlamingen niet gehaald hebben.
5.) ‘De volkstaal van Friesland en Holland kent alleen sturen, in het Zeeuwsch, op de Zuidhollandsche eilanden en in het Strandhollandsch stieren, in welken laatsten vorm het woord ook in West-Vlaanderen nevens zenden gangbaar is; in Oost-Vlaanderen is sturen of stieren daarentegen weer onbekend. Hier blijkt dus het woord der schrijftaal (zenden) bepaald Vlaamsch-Brabantsch, dat der spreektaal Friesch-Hollandsch.’
6.) De boekewoorden beminnen en minnaar zijn in de hollandsche spreektale onbekend en hebben het waarschijnelijk altijd geweest; ‘er is grond voor het vermoeden dat beminnen en minnaar bepaaldelijk Vlaamsch zijn.’
't Kan gebeuren dat de Antwerpenaar Van Ghistele gelijk hadde, in de jaren 1500 en oneffen, als hij zeide ‘vryen in Brabant is in Vlaenderen minnen; een vryer, dats een minnaer.’ Tegenwoordig hoort men bij de Vlamingen in dien zin om zeggens uitsluitelijk: vrijen en vrijer.
7.) Het woord arduin en kent de spreektale niet in Holland; de Hollanders zeggen: hardsteen. Het eerste woord zal de boektale achter de Vlamingen geleerd hebben.
8.) ‘Ik kan niet bewijzen dat mooi bepaaldelijk en uitsluitend Hollandsch is en dat schoon in den zin van fr. beau, ook vroeger (gelijk nu) in de Hollandsche volkstaal onbekend was. Doch zooveel is zeker dat mooi (even als trouwens fraai) tot de talrijke woorden behoort die eerst in 't jongere Mnl. voorkomen, en dat de hedendaagsche schrijftaal hier weer nader staat bij de Vlaamsche volkstaal, waarin schoon een zeer gewoon, en mooi een vrij zeldzaam woord is; trouwens reeds te Utrecht is schoon niet ongebruikelijk.’
9.) De levende tale in Holland en bezigt nooit gij, maar jij, je of u. Was gij daarin vroeger ook onbekend? 't En blijkt niet, zegt J.W. Muller; maar ‘hoe dit ook
| |
| |
zij, de hedendaagsche schrijftaal is hier in volslagen strijd met de Hollandsche, doch stemt althans ten deele overeen met de Zuidnederlandsche spreektaal.’
10.) Heur (= haar) is ‘voor Westvlamingen (en voor Groningers) een zeer alledaagsche vorm: het dichterlijke is ook hier het gevolg zijner herkomst uit den vreemde. In 't Mnl. was het reeds gebruikelijk: denkelijk is het door den invloed van het Westvlaamsch in de schrijftaal gebleven, of er opnieuw ingevoerd.’
11.) In de hollandsche spreektale is het woord zeer in den zin van stijf onbekend. Men zegt b.v. heel gewoon, heel sterk enz. zooals Vondel nog heel dikwijls en liefst te boeke stelde. ‘Heel nu is blijkens de vroegere en de hedendaagsche volkstaal echt-Hollandsch, zeer daarentegen weder Zuidnederlandsch, niet alleen in den zin van hard, gauw (loopen).’
Heel of geheel is mede echt vlaamsch; zeer in dien zin, is in Vlanderen alzoowel onbekend als in Holland. De Vlamingen zeggen meest: stijf.
12.) De Hollanders zeggen al, doch boeken reeds. ‘Is al in zonderheid jonger-Hollandsch? In het Mnl. is het nog onbekend. Reeds, of althans alreede wordt in Zuid-Brabant in de volkstaal nog wel gehoord.’
De Vlamingen zeggen al; somwijlen ook alree, dunkt het mij; maar zij en weten, niet meer als de Hollanders, van het boekewoord reeds.
13.) ‘Of het algemeen-Germaansche gaarne (of geerne) van ouds onhollandsch is, laat zich voorshands niet stellig uitmaken. Wanneer men echter bedenkt dat het in 't Mnl. en evenzeer nog heden in Zuid-Nederland bij uitsluiting in gebruik is, en dat graag (het woord der spreektale in Holland) eerst na de middeleeuwen voorkomt en inderdaad bijzonder-Hollandsch schijnt, dan is er grond om hier dezelfde tegenstelling tusschen de traditioneele Mnl-Vlaamsche schrijftaal en de Hollandsche spreektaal te vermoeden.’
14.) ‘In 't hedendaagsch Westvlaamsch is na onbekend, even als naar in 't Hollandsch.’ Eertijds wierden die twee woorden gebezigd zonder onderscheid van be- | |
| |
teekenisse. Hier heeft de boektale ‘eene willekeurige onderscheiding ingevoerd, die noch met het Westvlaamsch noch met het Hollandsch van onzen tijd strookt.’
15.) De boektale vereischt: meerder, schooner dan; ‘de natuurlijke volkstaal echter kent in Friesland, Holland en Vlaanderen alleen als.’ Welke gouwsprake het woord als in steê van het middeleeuwsche dan eerst heeft beginnen bezigen en in de boektale gebracht, is tot nu toe onbekend.
16.) Het hollandsch en het westvlaamsch zeggen eeuwig en ervig an in steê van aan. ‘An komt juist in het oudere Mnl. voor nevens den vollen vorm ane. Aan daarentegen is door eene jongere apocope uit ane ontstaan.’
17.) ‘Of is de toonlooze bijvorm van af, en als zoodanig reeds in het Ags. bekend; bij Maerlant en in 't tegenwoordig Hollandsch is het naast af, in 't Westvlaamsch thans zelfs uitsluitend in gebruik.’
Het verschil tusschen spreek- en boektale dat onder talmerk 14 en 15 vermeld staat, en komt dus noch van 't vlaamsch, noch van 't brabantsch.
Dat van 16 en 17 en komt ook van 't vlaamsch niet, maar 16 kan van 't brabantsch, 17 van 't hollandsch en brabantsch komen.
18.) ‘Kleen voor klein schijnt bepaald Westvlaamsch en is, ofschoon het bij Vondel zeer vaak wordt aangetroffen, juist omdat het een onhollandsche, dus ongemeene vorm was, alleen bij dichters in gebruik gebleven. Evenzoo is het poëtische uchtend Westvlaamsch, ochtend Hollandsch.’
19.) ‘De in de gewone spreektaal heerschende bijvorm toon voor teen is bepaaldelijk Friesch-Saksisch-Hollandsch, reeds in Dordrecht zegt het volk met de schrijftaal teen, en te Utrecht zelfs nog tee.’
De Vlamingen zeggen altijd, gelijk in de middeleeuwsche boektale, tee.
Het boekewoord teen, dat waarschijnelijk het meervoud is van tee even als schoen van schoe, is ook brabantsch.
20.) ‘Duur, vuur, (be)sturen; duitsch, beduiden, kui-
| |
| |
ken, ruiken, luiden, huiden, behooren vanouds tot de Hollandsche en Friesche spreektaal.’
‘Ie is eigen aan het Westvlaamsch, Zeeuwsch en Strandhollandsch, maar ui of u komen ook in het Brabantsch voor, en ook Hooft en Bredero gebruiken in hunne gedichten vormen met ie, doch waarschijnlijk tegen hunne gewone uitspraak in. Maar in allen gevalle behooren de vormen met ie thans tot den hoogeren, dichterlijken stijl om geene andere reden dan omdat zij niet Hollandsch zijn; de oude, zoo genaamd dichterlijke vormen zijn eenvoudig de Vlaamsche, die thans nog met dezelfde hooghartigheid op de Hollandsche nederzien als in de 16de eeuw de Vlamingen en Brabanders op de botte Hollanders.’
Is 't niet kluchtig dat sommige Vlamingen woorden als vier (= vuur) dier (= duur) bestier (= bestuur) niet alleenlijk als leege tale aanzien, maar als slechte tale? Doch ja, daarom zijn 't welweters ook!
21.) ‘Versturven, verdurven, verkurven en docht, brocht (voor dacht, bracht) klinken ons nu plat-Amsterdamsch: bij Coster, Hooft en Vondel vinden wij ze in treurspelen en lyrische gedichten.’
Docht en brocht zegt men in Vlanderen ook, en vindt men, naast dachte en brachte, in de middeleeuwsche boektale. Verstorven, verdorven, verkorven, dacht en bracht zijn waarschijnlijk door de boektale verkozen, niet alleenlijk omdat ze on-Amsterdamsch waren, maar wel omdat ze eigentlijk de beste gedaanten zijn.
22.) De hollandsche spreektale en weet maar van wou. ‘Is wilde weder als uitheemsch (bepaaldelijk Vlaamsch?) en dus ongemeen, door dichters en taalkundigen boven het “ordinaire” Hollandsche, en ook grammatisch “onregelmatige” wou verkozen? Het dunkt mij niet onmogelijk: het hedendaagsche Westvlaamsch althans schijnt inderdaad alleen wilde te kennen.’
Wou of woude en wordt, mijns wetens, in West-Vlanderen nooit gezeid.
23.) ‘In plaats van eene d spreekt men (in Holland), tusschen twee klinkers eene j of w uit: goeje, Leie, sneeje, zouwe, in plaats van goede(n), Leiden, snede(n), zoude(n).’
| |
| |
Dat is ‘o.a. in 't Brabantsch en in 't Hollandsch bekend; daarentegen hebben 't Westvlaamsch, 't Friesch, 't Groningsch en 't Overijselsch de d bewaard.’
24.) De Hollanders, ten minsten de kinderen en het volk, zeggen koppie, boompie enz., en in hunne boeken zetten zij kopje, boompje. ‘Dat thans de verkleinvormen op - ke(n) inzonderheid Vlaamsch en ook Friesch zijn, is algemeen bekend: dientengevolge hebben zij thans, voor ons Hollanders, iets dichterlijks of ongemeens.’
24.) De Hollanders zeggen: nou, schouwen, stouwen voor nu, schuwen, stuwen. ‘Waarschouwen klinkt plat, maar stouwen is, in eene bepaalde opvatting, nog zeer gewoon. Maar deze klank ouw, die o.a. Brabantsch en Hollandsch is, heeft het oudere Vlaamsche uw in de schrijftaal niet uit deze woorden kunnen verdringen.’
25.) ‘Wat de onderscheiding van de zacht- en scherpheldere e en o, van ij en ei, ou en au, s en sch, en het behoud der slot -n betreft, het behoeft geen betoog dat de spelling der schrijftaal hier wel overeenstemt met verschillende Noord- en Zuidnederlandsche tongvallen, maar niet met onze algemeene Hollandsche uitspraak.’
Ge moet weten, bij de Hollanders klinkt sch, 't en zij in 't begin der woorden, lijk s; de slot -n van komen, loopen enz. en wordt niet uitgesproken. Volgens den Heer Muller maakt de hollandsche spreektale weinig of geen verschil tusschen de e en o van stenen, loven, en de ee en oo van steenen, zoomen. Andere nederlandsche geleerden nochtans loochenen zulks. Dat is beklagensweerdig taalbederf. En zeggen dat men zoo iets, in sommige vlaamsche leerhuizen, met geweld aan de kinderen heet achterdoen!
Daar hebt gij om zeggens al de voorbeelden die Heer J.W. Muller bijbrengt om te betoogen dat er in de boektale van Nederland redelijk veel vlaamsch en brabantsch zit.
Die voorbeelden bewijzen ongetwijfeld dat die boektale, in menige opzichten, onhollandsch is, bijaldien wij door ‘hollandsch’ de hedendaagsche spreektale verstaan van Noordholland. Dat blijkt daarenboven uit sommige andere verschillen tusschen spreek- en boektale die
| |
| |
Hoogleeraar Muller opgeeft, maar die hij niet en wijt aan vlaamschen of brabantschen invloed. Alzoo luidt het in de spreektale altijd: ‘je of u sprak, nam, las, was. De schrijftaal daarentegen kent alleen: gij spraakt, naamt, laast, waart; diezelfde 2de persoon van den verleden tijd mist verder, niet alleen bij de sterke, maar bij alle ww. de t: je of u drong, trok, kreeg, lei, wandelde, kon, was, in plaats van gij, drongt, kreegt, enz.’ Dat is louter taalbederf.
Verders zijn, om zoo te zeggen, alle zelfst. naamwoorden, zelfs zulke als koe enz. mannelijk. In de stad Brugge heeft het volk, door den band, alle taalgevoel verloren aangaande het geslacht der naamwoorden: het maakt mannelijk hetgene vrouwlijk is, en omgekeerd. Te Brugge zooals in Holland, zeggen ze van de henne dat hij moet leggen! Doch elders in Vlanderen zou men in eenen lach schieten, kwame er iemand éénen keer te missen tegen het geslacht der naamwoorden.
Is het nu, door de hooger vermelde, getalmerkte voorbeelden, bewezen dat het onhollandsche, in de boektale van Nederland, eigentlijk vlaamsch en brabantsch is dat daarin heeft stand gehouden, tijdens het verhollandschen der boektale in de jaren 16 en 1700?
Daartoe zou men moeten stellig kunnen betoogen dat die zoogezeide vlaamsche en brabantsche woorden en woordengedaanten in het middeleeuwsch noordhollandsch ongebruikelijk waren. En voor vele gevallen en kan men dat maar gissen, aangezien die tale weinig of niet te boeke en staat.
Zulks bekent Heer Muller zelve: ‘De hierboven gegeven voorstelling van de wording en de ouderlinge betrekking onzer hedendaagsche spreektaal en schrijftaal, berust voor een deel op gissingen, die zeker bij nader onderzoek niet alle juist zullen blijken. Er is nog te weinig onderzocht om met meer zekerheid te kunnen spreken.’
Wij gelooven nochtans dat er waarheid zit in Heer Muller's stellinge. Doch in allen gevalle is er min vlaamsch als brabantsch in de boektale van Nederland,
| |
| |
en in de laatste jaren, zooals Hoogleeraar Muller het getuigt, is die boektale stijf verhollandscht.
Ondertusschen beklagen wij met hem en met iedereen, dat de afstand zoo groot is tusschen mond- en boeksprake. Het dunkt ons eventwel dat die afstand merkelijk kan verminderen. Bij gelegentheid doen wij uiteen hoe dat die vernaderinge zou moeten gebeuren.
Jan Craeynest
|
|