Dositheus antwoordde hem: ‘Vader, gij hebt mij gelast een schale te halen: ziet, ik breng ze ende begere uwen zegen.’
Doen zeide Dorotheus: ‘Ik heb u toch gelast, maar te uwer schande ende beschaamdheid, wil-dij 't weten. Ik en hebbe de schale niet gebrek: maar ik hebbe daardoor willen toonen dat gij wel een schale gelijkt, met al uw bestier ende ijdelen klap, die gij hebt. Gelijk een schale veel geluid geeft als men ze raakt ofte stort, alzoo zijt gij ook een iegelijk lastig met al uw zeggen ende klappen.’
't Welke Dositheus hoorende, viel terstond ootmoedelijk neder ter aarden, stil zwijgende en vergiffenisse biddende.
Op eenen anderen tijd kwam hij tot Dorotheus zijnen meester, en vraagde hem wat uit de heilige Schrift, hoe dat 't te verstaan was. Want hij ook begonste door zijne groote ootmoedigheid ende zuiverheid van herten, goeden smaak ende verstand te krijgen in Gods heilige boeken. Maar Dorotheus, gevraagd zijnde, en wilde hem daarop geen antwoorde geven: hij wilde hem doen ter tijd in andere zaken meer oefenen, dan in 't verstand van de heilige Schrifture. Daarom en zeide hij hem anders niet op zijn vragen, dan: ‘Ik en weet 't niet.’
Maar Dositheus, geen achterdenken hebbende, komt op een ander tijd weder, ende vraagt wat anders uit de heilige Boeken. 't Welke Dorotheus ziende, antwoordde hem met deze woorden: ‘Ik en weet 't niet, maar gaat en vraagt het den Oppervader, die zal 't u zeggen.’
Dositheus, in zijne eenvoudigheid blijvende noch geen achterdenken hebbende, ging en vraagde den Overste zijne vragen, zoo hem zijn leeraar bevolen hadde. Maar zijn leeraar hadde den Eenzaatoverste van te vooren gewaarschouwd, zeggende: ‘Is 't zake, Vader, dat Dositheus tot u komt, om wat te vragen uit de heilige Schrifture, berispt hem wat, ende doet hem leeren in ootmoedigheid.
Als dan Dositheus kwam met zijn vragen, de Overste antwoordde hem zeggende: ‘Waarmede moeit gij u, die niet met allen en weet? Waarom en leert gij niet liever