pluimgraven, kan ons weinig schillen. De oude gouwgraven zijn, ja, met der tijd erfachtig geworden, doch in den beginne wierden zij van den koning genoemd en konden van hem afgesteld geraken, even als de hedendaagsche ‘gouverneur’.
‘A l'époque carolingienne, zegt Poullet, Hist. polit. de la Belgique, bl. 71, le comté formait l'unité provinciale. Dans chaque comté se trouvait un seul représentant supérieur du Roi... Ce représentant supérieur était le comte, graaf, comes. Le comte était officier amovible, nommé et revoqué par le Roi.’
i) ‘Waarom bedieningen (d.i. deze der dijk- en pluimgraven aan eene zijde, en der gouwgraven aan de andere zijde), zegt heer D., die zoo oneindig van elkander verschillen, doopen met denzelfden naam?’
Wij en doopen ze met den zelven name niet. Voor de eene zeggen wij dijk- pluimgraven, voor de andere gouwgraven.
Heer D. kan nog veel min over het woord gouwschepen. ‘De schepenen, in het gou, zegt hij, oefenden niet alleen wet maar ook justicie, terwijl de Leden ozer Bestendige afvaardiging enkel stem hebben in 't kapittel van bestuur.’
Maar wat zal heer D. dan doen met onze gemeenteschepenen? Zijn deze ook rechters gebleven? Ten anderen, voor dat woord ‘Gouwschepen, Gouwschependom’ hadden wij verzonden naar Biekorf, I, bl. 301-303. Daar voorkwamen wij bovegemelde tegensprake, en zeiden als volgt:
‘'t Is waar, sedert Karel den Grooten, die het schepenschap instelde, is de macht der schepenen eenigszins gewijzigd. Nu immers en zijn ze geene rechters meer zooals te dien tijde. Doch dat en doet hier niets ter zake. Het woord zelve is gebleven en wordt op de hedendaagsche Gouwschepenen in zijn hedendaagschen zin overgebracht. Ten anderen, van oorsprongswegen en beteekent dat woord “schepen” niet eigentlijk “rechter”, maar veel eer “schaffer, zorger, berekker”, overmits de Taalkundigen dat woord in verband brengen met “scheppen, schaffen”. Van dien echt Germaanschen name hebben de Latijnen scabinus, de Italjanen scabino en de Franschen échevin gemaakt.’
De grondbeteekenisse van het woord ‘schepen’ en steut niet ‘op oude glossaria’, d.i. op oude woordenboeken; maar op de leeringe der hedendaagsche taalkundigen.
Die den ‘waarom’ willen weten van de namen ‘Gouwschepen, Gouwschepenschap, Gouwschependom’, kunnen hem vinden op hooger aangeduide blz. van Biekorf. Indien heer D. daar gadinge toe heeft zoo kan hij in dien zelfsten opstel van Biekorf insgelijks te weten komen om welke reden een minister in onze tale zou dienen Landschepen te heeten.