taalkunde en kan geenen verderen uitleg van dat woord verschaffen: Klüge verzendt naar beze en bast, en Vercoullie naar ferula fesula, genster, roede. Die duistere naam verdient de fijne ontledinge onzer Loquela, die nog al dikwijls eenen uitweg vindt, daar waar de germaansche spraakgeleerden verdolen.
Verder lezen wij: ketelen-kittelen. Wij zullen zeggen: ketelen, luidens het oudhooogd. chizzilon en 't angelsaksensch citelian.
Repelen - reppelen heeft in oudere en verwante gedaanten: middenhoogd. riffeln, reffen, engelsch to ripple enz., 't gene nog nen keer toogt dat è en i de oudste klanken zijn, wanof de gerekte è herkomstig is.
Hoe dat nu eenigszins uitgeleid?
Geen wonder en is 't dat de korte i tot de korte e overloopt: dat verschijnsel komen wij tegen in de drie oudgermaansche tongvallen waaruit onze dietsche talen gesproten is: maar 't en is met de korte e uit i niet, dat wij hier te doen hebben.
Geen wonder en is 't ook dat de korte i en de korte e, overal in 't Dietsch, in opene lettergrepen, tot eene gerekte e bedegen: breken uit het oudnederfranksch: brëcan; hemel, uit het oudnederfr. himil; maar de korte i en de korte e die wij hier bij De Bo voorhanden hebben en zien verwisselen, en staan in geene opene, maar wel in geslotene lettergrepen: bessem, kittelen, klippel, enz.
't Gene wij in 't Westvlaamsch waarnemen is ook in 't oudfriesch gebeurd en 't is misschien van daar dat die verwisselingen i gerekte e, in onze gouwsprake bewaard is gebleven.
De volgende wisselgedaanten van een en 't zelfde woord bestaan in 't oudfriesch: ifna efna, evne èvene. Wij en drukken maar 't minste getal der spelwijzen van dat woord, dat even beteekent, omdat ze voldoende zijn om te toogen dat de korte i waarschijnlijk mits de korte e tot de gerekte e is overgegaan.
Wat er ook van wezen moge, èvene staat nevens ifna lijk kètelen nevens kittelen.
't Waren klinkers uit de volgende lettergrepe, eene a,