Biekorf. Jaargang 2(1891)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Ach! mijn blommeke ACH! mijn blommeke, dezen uchtend, stondt gij met de perelen kroon van des hemels dauw beregend, en, mijn blommeke, ge waart zoo schoon! 'k Zei nog: ‘duikt u, duikt u, blommeke, onder de blaren van den stam, dat de wind u niet en rake’; en de looze wind die kwam. En de wind noodde u tot spelen, streelde uw blaren, kuste uw hert, tot dat ge eindlijk meegewiegd en van den stam gezonderd werdt. En daar stondt ge toen alleene, zonder steun, in strijdgeweld, met den reus die weg en weer u slingerde en heeft neergeveld! Krachtloos ligt ge nu ten gronde en, voorwaar, ge zoudt vergaan kwam men u geen hulpe bieden om uit 't slijk weer op te staan. [pagina 219] [p. 219] Recht u, Blommeke lief! en morgen, als de zon alom verspreidt hare deugdelijke stralen, staat ge weer vol heerlijkheid. Houdt u onder de blaren schuil en laat ze, de winden, spelen dan; want de blommekes die de vrijheid zoeken, ach, ze sterven er van! J. Noterdaeme Vorige Volgende