Biekorf. Jaargang 2
(1891)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
[Nummer 14] | |
Franken in BrabantAAN de leden van den Oudheid- en geschiedkundigen landdag, die te Brussel in het begin van Oest aanstaande zal gehouden worden, is de volgende vrage voorgesteld: Kunnen de Plaatsnamen ons eenig bescheed geven nopens de woonste der Franken in Brabant? In antwoord op die vrage hebben de heeren Arm. de Béhault de Dornon en Baron Alfr. de Loë, eene lijste gemaakt van wijken, dorpen, gemeenten, straten en wegen, die volgens hen, aan de Franken hunnen naam te danken hebben, en waarop zij de aandacht willen vestigen van hunne medeinteekenaren. Die namen zijn allen samengesteld uit twee woorden, en daarom denken wij ze doelmatig in twee vakken te kunnen verdeelen. In het eerste vak stellen wij deze die, volgens die heeren, in hun voorwoord eenen Frankischen oorsprong verraden; in het tweede, deze die, volgens Vanderkinderen, een frankisch achtervoegsel hebben, te weten: heim, hem, bach, sala, sele en zele. | |
[pagina 210]
| |
Bovengenoemde heeren denken dat de woorden Vrij, Vrank, Franc, altijd van de Franken moeten verstaan worden. Alzoo Vrijsal, Vrijzeele vertalen zij ‘demeure des Francs’; Vranckxboschweg ‘chemin du bois des Francs’; Francour ‘Cour des Francs’, hetgene de Vlamingen Laetwijk heeten; Vrancxdael ‘vallée des Francs’; Francheheyde ‘bruyère des Francs’; Frankryksche straat, Vrankenbergh, Vranken boenre, Vrankryk, eene wijk tot Oetingen, Vrancxorbain, Franquenies, Franckxboomgaart. Aangezien die heeren geene bewijzen en geven, zoo en kunnen wij maar moeilijk over hunne vertalingen oordeelen. Dat het ons nochtans toegelaten weze hun te doen bemerken dat het woord Vrij bij eenen plaatsnaam gevoegd, hier in Vlanderen, eene geheel andere beteekenis heeft. Het Brugsche Vrije, of ‘Le Franc de Bruges’, ook ‘Het land van den Vrijen’, ‘Terra Franca’, is volgens art. 1 van zyne Keuren ende Costuymen: ‘een notable landt, voorsien van diversche privilegien ende vryheden, representerende het vierde Ledt vanden Lande ende Graefschepe van Vlaenderen’. Guiciardini, in zijne geschiedenisse en beschrijvinge van Vlaanderen, zegt dat het alzoo genoemd wierd, ‘omdat het van de onderdanigheid van de stad Brugge vrij ende ontslagen is geworden.’ Alzoo ook in Veurne-Ambacht vinden wij de volgende heerlijkheden, die onder de Veurensche Castellenij niet en lagen: 't Vrije van de Vrouwe van Meessene, te Elsendamme, 't Vrije Laetscip in Reninghe, 't Vrije, Deken ende Capitele van St. Omaers, in Alveringhem ofte de Heerlijkhede van 't Vrije van Sint Omaers, 't Vrije van Rysele. Die heerlijkheden hadden hunnen eigenen schepenbank en mochten recht doen, maar ‘stonden nochtans ten hoofde ende vroedomme voor die van de voornoemde stede ende Casselrije...’ (Art. xiii, Keuren van Veurne). Ook in eenen anderen zin wierd dat woord gebruikt, te weten dien van toebehoorende aan eene vrije heerlijkheid. Alzoo 't Vrijbusch, dat in 't Brugsche Vrije lag, en het Sluische Vrije, dat er ook een deel van was. De inwoners van dit laatste, zegt Roos in zijn Woordenboek van | |
[pagina 211]
| |
Zeeuwsch-Vlaanderen, ‘werden vrijlaten of laten geheeten. 't Was het platte land van West-Zeeuwsch-Vlaanderen, dat eertijds het Oost-Vrije heette, met uitzondering van Biervliet, en van de steden: Sluis, Aardenburg, Mude en Oostburg met hun eigen grondgebied of schependom, die hun eigen bestuur hadden, en Breskens en Nieuwvliet die vrije heerlijkheden waren.’ Wij en kunnen ook op het eerste zicht den uitleg niet aanveerden dien gemelde Heeren aan het woord: Franc, Vranc, geven. Want het dunkt ons dat hier wel een mansnaam zoude kunnen in het spel zijn. Inderdaad Kiliaen in zijne ‘Nomenclatura teutonica latina Regionum Populorum... enz.’ geeft Franck, Francus, Franco, Liberius, Eleutherius. De geslachtsnaam Franco bestaat nog in Brugge. Johan Winkler in zijne Nederlandsche geslachtsnamen zegt op bl. 192: Frank, met de (hoogduitsche) verkleinformen Fränkel, Frenkel, iemand uit Franken of Frankenland, eene landstreek in Duitschland, in noordelik Beieren. Echter is Frank, met Franke, ook een mansvóórnaam en bij ons volk, vooral bij de Friesen, niet zeldzaam in gebruik. De maagschapsnaam Frank kan dus in sommige gevallen oorspronkelik ook wel eenvoudig die mansnaam zijn’. Zoude dan Frankx(s) boomgaard de boomgaard van de Franco's of van de Franks niet kunnen zijn? Alzoo ook van de andere. Een ander voorwoord is Duis (Duisburg, Duisboschpedeken = ‘Forteresse des Allemands, des Francs, en sentier du Fort des Allemauds, Francs) en Dut (Dutzel, Allemands Saliens, Francs Saliens)’ zeggen die Heeren. Verondersteld dat Duys en Dut, in bovenstaande namen, inderdaad den volksname Duitsch-Duitscher verbeelden, hoe bewijzen die heeren dat Duitschers geene Sassen, geene Friesen en zijn, maar wel Franken? Dat zijn immers drie duitsche of germaansche volkeren.
***
Voor den Frankischen oorsprong van de plaatsnamen uit het tweede vak kan men de antwoorde bijbrengen des | |
[pagina 212]
| |
heeren VanderkinderenGa naar voetnoot(1) aan den heer Wouters, die beweerd hadde dat ‘al wat Vlaamsch Belgenland kenmerkt, van de Franken komt; noch Sassen, noch Friesen en hebben iets te zien in de groote veranderinge die ons land onderging in de Ve eeuwe. De Zweden alleen verdienen hier nevens de Franken aangestipt te worden’. Het eerste deel van bovenstaande stellinge, zegt M. Vanderkinderen, kunnen wij aanveerden. Maar van het tweede en kan ik het zelfste niet zeggen. Volgens mij, voegt hij er bij, is het waar hetgeen zij beweert, maar onwaar hetgeen zij verwerpt...... Dat de Franken in het bevolken en ontginnen van ons land, door geen één ander volk geholpen geweest en hebben, dat en kan ik niet aanveerden. Ik zoude kunnen van de Allemannen spreken van Luxemburg, maar wil hier alleen de Sassen en Friesen bedoelen, wier tegenwoordigheid in Vlanderen geen twijfel en lijdt. Dus twee dingen zal hij bewijzen: 1o Dat de Franken ons land hebben bewoond, 2o maar ook de Sassen en de Friesen. Vele redens haalt de geleerde schrijver aan, maar hier en willen wij maar van ééne gewagen, namelijk van deze, die steunt op de namen, die aan de plaatsen gegeven wierden, waar die volkeren hen hebben nedergezet. ‘De navorschingen op 't gebied der plaatsnamen,’ voegt hij er bij, ‘hebben in deze laatste tijden eenen grooten stap vooruit gedaan. Ik bedoel hier niet alleenlijk de werken van Foerstemann; maar ook die van Arnold, een ander Duitscher die den zelfsten weg insloeg en in zijne beschrijvinge van Hessen duidelijk heeft getoond hoe dat men de plaatsnamen kan te bate nemen, om de verschillige Germaansche stammen in hunne uitzettinge te volgen. Ieder stam heeft zijne eigene naamgedaanten, en alwaar de leden er van toekomen, laten zij in den naam van de plaats waar zij hunne woonst hebben opgetimmerd, een onuitwischelijk spoor na. Alzoo hedendaags, bij gebrek aan andere oorkonden, kan men nu ook in de Nieuwe | |
[pagina 213]
| |
Wereld de Spaansche, Fransche, Portugeesche en Engelsche volkszettingen met zekerheid verkennen. Niets en is gemakkelijker om aan te merken, dan die menigte van heim's daar zoovele plaatsnamen op uitgaan. Men vindt ze van aan den Midden-Rhijn tot aan de Schelde, in ieder oord, waar een Frank den voet heeft gezet. Telt op de Belgische landkaart het getal dorpen en wijken met heim op 't einde en ge zult daar geen moeite meê hebben, zoo dikke liggen ze er gezaaid, bijzonderlijk in Brabant en Oost-Vlanderen. Die gestadige en onophoudende reken zijn de groote weg, dien de germaansche invallers gevolgd hebben, en waar zij, plaatse na plaatse, eenig volk hebben achter gelaten. Gij hebt daar voor uwe oogen de verovering van 't land, na de veroveringe, de ontginninge van den grond door den landbouw, en eindelijk het worden van het germaansche rijk. In het Walenland is heim veranderd in ain, in, (chin = cinct-um latijn voor heim). Alzoo Houtain voor Houtem; gelijk beek in beck en baix. Everbecq, Molembaix. In het Noorden van Vrankrijk zijn die naamuitgangen gemeen. Verder op, en is er geen spoor meer van te vinden. Germanen, veroveraars van het land, zijn verdwenen tusschen de Gallo-Roomelingen. Bij de andere germaansche volkeren wordt heim nu um en om geheeten gelijk bij de Friesen, of am en ham gelijk bij de Angel-Sassen.’ Tot hier Vanderkinderen. Wij zouden eventwel willen weten tot hoeverre het bewezen is dat de uitgang hem noodzakelijk een Frankische ‘heim’ verraadt en geen Sassensche ‘heem’. Zoo lood dat germaansch woord immers in het Oud-Sassensch. Aug. Van Speybrouck |