Biekorf. Jaargang 2
(1891)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMingelmarenVlamingen in Engelland.IN 't nieuw gesticht engelsch tijdschift The Caxton Review, uitgegeven bij den drukker dezes, lezen wij op bl. 34 (in dietsche tale overgezet) het volgende, dat W. Francis onderteekend is. ‘Het valt te bemerken dat, binst het bestier van Hendrik I, eene menigte Vlamingen in PembrokeshireGa naar voetnoot(1) ging wonen, en dat hunne gedachtenisse er nog overblijvende is, in den name Via Flandrica (de Vlamingstrate) die op den kam van de Percelly heuvels voortloopt, alsook in den dorpname Flemington. Hidgen 's chronicle | |
[pagina 206]
| |
zegt Flandrenses tempore regis Henrici primi ad occidentalem Walliae partes apud Haverford sunt translati. Ziet Isaac Taylor, Words and Places bl. 118. Eenige namen van weverijen die wij aan de Vlamingen ontleenden staan daar ook vermeld. De Gingham bij voorbeeld wierd oorspronkelijk te Guingamp in Fransch-Vlanderen gewevenGa naar voetnoot(1); van de zelfste streke komt de Lisle Thread (Rijselsche twijn) de prachtige tapijtwerken arras genaamd en de Brusselsche vloerdwalen. Het en is maar al te wel gekend dat er, ten tijde van den hertog van Alva, menige Vlaming naar Norwich vluchtte en er zijne woonstede hield; en in de dagen van Edward III, wierden menigvuldige wevers naar de Weald van KentGa naar voetnoot(2) overgezet. Tachentig Vlaamsche huisgezinnen verhuisden naar de Weald en door hunne voorrechten en vrijheid van lasten, bloeiden zij zoodanig dat hun handel, in de 15de eeuwe, van groote aangelegenheid was en uitgeoefend wierd door lieden die, het meeste deel van de Weald in bezit hadden; ja, Hasted, die ten jare 1778 schreef, voegt erbij: Bijna al de oude geslachten van die streke, die nog aan de hoogere standen toebehoorden, spruiten uit voorouders die weverijen gehouden hebben. Caxton vertelt eene kluchte van eene kentsche vrouwe. Men vroeg haar ‘eggs’ en zij antwoordde dat zij geen Fransch en verstond, maar dat zij wist wat het Vlaamsch woord ‘eieren’ bediedde. Dr. Pegge, Alphabet of Kenticisms, stelt als de weersplete van ‘eggs,’ het woord ‘eieren’ gebruikt in de gewone kentsche gouwsprake, dat zonder twijfel door de vlaamsche inwoners van de Weald ingevoerd wierd. Dat staat te lezen bij W. Blades, Biography of Caxton, op bl. 1-3. Onder 't bestier van Alva gingen er ook vele vluchtelingen in de omstreken van Sandwich en Cantelberg schuilen; 't waren er eenige van Doornik en van andere fransch sprekende gewesten; en 't kwam daarbij dat zij al te male Walen genoemd wierden, alhoewel er vele zuivere Vlamingen bij waren. Lingard bevestigt dat er een vijf honderd waalsche huishouden, en even zooveel Vlamingen, naar Ierland gingen wonen, toen Ormond daar in 1667 Lord-lieutenant of heer onderoverste was, om aldaar de wolleen lijnwaadweverije op te helpen. Dat staat in Hist. of England VII bl. 612.’ | |
[pagina 207]
| |
‘IN de middeleeuwen waren het namelijk niet de noordelijke gewesten, welke vooral deel namen aan de letterkundige beweging van het volk, en dus ook invloed oefenden op de taal, doch Vlaanderen. En hoe sterk de invloed was, die van dit kleine maar machtige gewest uitging, en hoe ver de werking er van zich ook buiten het land deed gevoelen, kan blijken uit het feit, dat men in de tweede helft der 12de eeuw in Duitschland, tot zelfs naar de Oostenrijksche grenzen, vlaamsche uitdrukkingen in de gesprekken bezigde, om zich een schijn van voornaamheid te geven. Naast Vlaanderen komt vooral Brabant in aanmerking, waar van het letterkundig leven in de middeleeuwen sprake is; eerst in een later tijdperk zou zich ook dit naar het noordelijk doel van het land verplaatsen.’ Uit de Geschiedenis der nederlandsche taal, door J. Verdam, Hoogleeraar te Amsterdam. Leeuwarden, Hugo Suringar, 1890, bl. 33. OP den IV 7bre 1692 is binnen Poperijn ontrent den 2 uren naer noene soo groote aertbevijnghe ontstaen, en geschiet, dat door 't ghewelt der selve de booghen in onse L. Vr., en ander kercken sijn ghescheurt, de ghevels van eenighe huijsen ingevallen, en de menschen door 't vallen van steenen van eenighe groote gebouwen sijn met groote verbaestheijd ghequest geweest. Uit eene oude oorkonde. DE ontdekkinge die men onlangs in het ‘British Museum’ gedaan heeft, en laat nu aan niemand meer toe te twijfelen: Hendrik II heeft de stoffelijke overblijfsels van Sint Thomas Becket doen verbranden. Men heeft een sermoen gevonden dat moest gepredikt worden in Sint Paul 's Cross, weinige dagen na de dood van den martelaar. De schrijver zegt, op bevel van den koning, het gerucht dat in omloop was te moeten logenstraffen. Hendrik bevool hem te getuigen dat hij de beenderen van Sint Becket niet had doen vernietigen door het vier en dus niet verdiende door den destijdigen Paus voor die daad veroordeeld te worden. Deze immers hadde gezeid dat Hendrik aan eene dubbele heilingschendinge plichtig was. Maar de predikant had dweers door zijn sermoen deze woorden geschreven: Nochtans, hebben zij verbrand geweest onder eenen van de torens van Cantelberg 's hoofdkerke. | |
[pagina 208]
| |
Name der stad Yper.OP het woord ijp en iep schrijft Franck in zijn ‘Etymologisch woordenboek’: ‘Eerst in het oudere nieuw nederlandsch (Hollansch) voorkomende; vergelijk dialectisch duitsch îffa, ifenbaum en westfaalsch îspe (uit îpse?)’ ijp; ‘deze benaming moet ook in Vlaanderen gangbaar zijn geweest, althans zoo de stad Yperen er naar genoemd is; naar die stad heet deze boom in het hoogduitsch iper vrouwelijk, fransch ipréau,, spaansch olmo de Ypre.’ ELK volck kent een bijzondere wij se om te verdrijven zijne droefheyt en swaere gedachten: de Duytsche vesdrincken die, de Fransche versingen-se, de Spagniaers verweenen-se, de Engelsche verdansen-se, de Italiaenen verslaepen-se, maer de goede en rechte christenen verbidden-se.
***
Hevigheyt maeckt dickwijls bekaeyt werck en verbittert meer als verbetert; daer een goet woordt steenrotsen kan doen smilten. ***
De vermetentheyt is eene schurftige quaele, daer vele mede gheboren zijn; door deze willen wij den haene spelen, eer wij uyt den dop zijn. ***
Die verre hebben gereyst en in veel sneeuw gewatert, durven onbeschroomt zeggen dat zij eenen blinden haese hebben zien loopen, dat zij het gras hebben hooren wassen, de vloyen hooren hoesten, en de luysen in een nieuw geploeght land sien op stelten gaan. (Uit den nieuwen brugschen Comptoir-Alm. 't jaar 1749.)
LIJK de zucht is,
Zoo de vrucht is.
|
|