plat, bot en plomp. Beide gedaanten geven 't zelfste uitwerksel.
Het volk bewaart vele oude woorden, maar ze slachten de verloopene blommen, ze zijn somtijds moeilijk te herkennen...
Se', maaier! daar komen vijf zes ‘Doornekijners’, of Doornijksche schepen, de Schelde neergevaren.
Inderdaad, 't zal vandage ‘drijfdag’ zijn.
Maar zeg, als 't u belieft, wat is de Kelder op een schip?
Wel, de Kelder is de stange, de boom aan den welken 't eigentlijke roer vaste steekt en die dient om dat roer te doen zwenken.
De kelder?... Wacht; 't moet al mijn leven de kolder zijn, de krage, het bovenkleed, le manteau, zeggen de Waals. Trouwens gemelde boom ligt wel degelijk door zijn dikte, als eene soort van krage of deksel boven 't roer zoo lang als het is.
Alle eigenaardige, vaderlandsche, schilderachtige kleedij is lang verdwenen en de kolder eveneens vergeten. 't Schijnt me opmerkensweerdig zijne benoeming terug te vinden, waar men ze niet en zou gaan zoeken, in de rusting van het schip. Of zou 'k mis zijn?
V.D.M.