Biekorf. Jaargang 2
(1891)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd2Laat nog zoo schoon de schoonheid wezen
der lieve Bruid; laat nog zoo eêl
de mannenkracht zijn, uitgelezen,
des Bruidegoms, hoe baat het veel,
zoo niet hun beider herten binnen
een schoonheid woont, die God kan minnen?
| |
[pagina 200]
| |
3Die schoonheid hebt ge in Haar gevonden,
die vroomheid hebt ge in Hem bemind,
gij Bruidegom, met Haar verbonden,
gij Bruid, met Hem verhuisgezind;
die beiden zijt, in God gevrienden,
twee herten die malkaar verdienden.
| |
4De deugd heeft U, van jongs genegen,
in eere en trouw bijeen gebracht;
de deugd verwaarborgt u den zegen
door Kerke en Volk op hen verwacht,
die 's Scheppers woord, in God verbonden,
‘Getween zijt een’ zoo wel verstonden.
| |
5‘De stam,’ zoo de oude vaders spraken,
van deugdenswege alom vermaard,
‘zal stamgelijke telgen maken,
en vruchten na den boom geaard:’
zoo zult gij, Man en Vrouw, na dezen,
dit wenschen wij, ook vruchtbaar wezen.
| |
6Niet vruchtbaar zoo de lanken plegen
van al dat aâmt en roert, o neen;
maar vruchtbaar na de ziel bedegen,
zoo wordet gij, en zoo alleen:
dit wenschen wij, die, God in de oogen,
het diepste van ons herte u toogen.
| |
7Zou 't anders geen' vervloeking wezen,
zou 't anders geene ontaarding zijn,
zoo zulk een' stam kwame uitgerezen
een vrucht besmet met 't zielvenijn,
dat nu alom, op land en weiden,
de dienaars van den vijand spreiden?
| |
[pagina 201]
| |
8Neen, neen: 't en zal, helpt God, gebeuren,
voor Vlanderland te diep een rouw,
dat gij, o Man en Vrouwe, eens treuren
en zeggen zoudt, malkaar getrouw:
‘Och hadde God eer doodgeslagen
den stam die zulk een' vrucht zou dragen’!
| |
9Onschuldigt, zoo de kwade driften
die wij, benauwd, ten allen kant
zien onweêr en verwoesting ziften
op u, ons dierbaar Vlanderland,
de blijdschap van deze ure stooren
en doen een onblij woord u hooren!
| |
10Zij ver van hier dan vrees gedreven
en U voorzeid, geliefde Bruid
en Bruidegom: Uws levens leven,
als 't bloeiend eens uw herte ontsluit,
't zal zijn zoo gij zijt, en 't zal blijven
in eere en deugd uw' namen schrijven.
Uit Kortrijk, den 6den in Oostermaand 1891.
Guido Gezelle |
|