| |
| |
| |
[Nummer 13]
| |
Is Karel de Groote een franschman?
KAREL de Groote was een belgische Germaan van afkomste, en daarbij Germaan van aard en van zeden, 't is te zeggen dat hij zijnen zuiver frankischen oorsprong gevrijwaard heeft van den Gallo-roomschen en van den Gallo-frankischen invloed.
Beide beweringen zijn geschiedkundig onbetwistbaar. Voor wat zijnen oorsprong betreft, het is in Belgenland, te Landen, te Herstal, te Jupille, te Chèvremont dat zijne voorouders van vaderlijke zijde geboren wierden, en 't is daar dat zij hunne woninge gevestigd hadden. De heilige Arnulf alleen, die een Frank was en wiens zoon Ansgisel de heilige Begga trouwde, de dochter van Pepijn van Landen, schijnt omstreeks Metz geboren, dat overigens altijd van Austrasien, het eigentlijke land der onverbasterde Franken, deel gemaakt heeft.
Van de vrouwelijke zijde, was Bertha, de moeder van Karel den Groote, de dochter van eenen grave van Laon, Heribert bij name en Frank van bloede: volgens Kervyn
| |
| |
de Lettenhove, was zij herkomstig uit Ardennenland. (Hist. des Carolingiens, Warnkoenig et Gérard, T. I, bl. 140).
Ter bevestiging dient hetgeen Paus Stephanus aan Karel en aan zijnen broeder Karelman schreef, toen hij hun voor raad gaf ‘inheemsche echtgenooten te nemen, dat is, zegt hij, die van den alleredelsten stam der Franken zijn: de vestra patria, scilicet ex ipsa nobilissima Francorum gente’.
Karel's geboortestede blijft betwistbaar, en Duitschland en Belgenland schermen voor de eere hem onder hunne inboorlingen te tellen. Het besluit eener breedvoerige verhandeling te dier zake, van Gerard ‘Histoire des Francs d'Austrasie, T. II’ luidt als volgt: ‘Wij aanzien als onbetwistbaar dat Karel in eene der vorstelijke verblijfsteden van het land van Luik, of van het gebied der Ripuarische Franken, dat tusschen Rhyn en Maas ligt, geboren is. Het kan even wel Aken als Herstal of Jupille zijn: waarschijnlijkst nochtans is het een van beide laatste. Want het is zeker en vaste dat de Karlingers, sedert Pepijn van Herstal, gewoonlijk te Herstal en te Jupille verbleven, terwijl Aken maar omtrent het middentijdvak der heersching van Karel den Groote, de vorstenstad geworden is.’
Overigens, is de geboortestede van den grooten Keizer betwistbaar, wel verstaan nochtans dat zij buiten de marken van Austrasien nooit en is, één dingen is blijkend, te weten dat Karel Germaan was van aard, van zeden, van verkleefdheid aan het Germaansche land, zoodanig dat in gansch zijnen handel en wandel, ja tot in den persoon van den Keizer toe, het Germaansch volkswezen treffend in de oogen springt; zelfs dat men in zijn doen en laten eene eigenzinnige streving geware is, die wat uitheemsch is opzettelijk verwerpt, en wat Germaansch is driftig aankleeft.
Einhard, die aan het hof van Karel en in de vriendelijkste betrekkingen met hem leefde, schildert volgender wijze zijnen keizerlijken Meester af, in zijne ‘Vita Karoli Imperatoris, C. 22’; ‘Karel was vollijvig en kloek van
| |
| |
lichaamsbouw; zijne gestalte was verheven, alhoewel niet bovenmatig, want zij en overtrof geen zeven maal de lengte zijner voeten; het bovenste deel van het hoofd was bolwendig; hij had groote en levendige oogen, schoon blond haar, en een monkelend aangenaam wezen: in gansch zijne houdinge, 't zij dat hij zittende, 't zij dat hij staande was, lag deftigheid en weerdigheid. En alhoewel hij kort en dikke gehalsd was en eenen vooruitkomenden buik had, was alles bij hem zoo evenredig dat niemand die gebreken bemerkte. Hij had eenen vasten stap over hem, en geheel zijn uitwendig gaf iets mannelijks uit: maar zijne heldere stemme stak een weinig af bij zijne gestalte.
‘Hij hield hem gestadig bezig met te peerde te rijden en op jacht te gaan. Zulks was bij hem eene landseigene drift, want men zou op geheel den aardbodem ter nauwernood een volk vinden, dat de Franken in die twee liefhebberijen evenaart. Hij baadde geern in warm bronnenwater, was verliefd op het zwemmen, en wierd er zoo behendig in dat niemand met hem zijnen man en kon staan. 't Is daarom ook dat hij te Aken een paleis deed bouwen, en dat hij er gedurig binst de laatste jaren van zijn leven verbleef.
‘Zijne kleedij was deze die eigen is aan zijn volk, ik wil zeggen aan de Franken. Hij droeg een lijnen onderen dijkleed, eenen lijfrok die met eenen zijdenen zoom afgezet was, aan zijne beenen spannende kousen, aan zijne voeten hooge schoen. 's Winters droeg hij een bovenlijf van otter-of martervel. Zijn bovenkleed was een blauwe mantel; zijn zweerd, waarvan de handhave en de gordel van goud of van zilver waren, hong altijd aan zijne zijde; hij droeg somtijds een dat met edelgesteenten bezet was, t.w. op de plechtige feestdagen en wanneer hij een vreemd gezantschap te onthalen had. Hij had eenen afkeer van de kleedij van andere volkeren, al was zij nog zoo schoone, en hij en wilde er nooit van weten, uitgenomen nochtans dat hij te Roomen, op het aandringen van Paus Adriaan en later van Paus Leo, hem liet kleeden met den langen lijfrok, met den Roomschen bovenmantel en met het Roomsche schoeisel’.
| |
| |
Karel was dus, luidens Einhard, ingenomen voor de landseigene vermaken en de landseigene kleederdracht der Franken: hij en was het niet min voor den eigenen grond en de eigene landszate der Austrasische Franken. Het zijn de oevers van de Maas, van de Moezel, van den Rhyn die hem vastesnoeren; de waters van de Seine laat hij varen. Parys, Orleans, Soissons waar de verbasterde Merowingers gaan troonen waren, laat bij onverlet en houdt zijne verblijfstede te Herstal en te Aken, op den bodem daar zijne voorouders woonden en stierven, midden zijn eigen, zijn Germaansche volk. En zoo komt Karel voor goed en ten voordeele der Germaansche en Austrasische Franken dien hevigen strijd beslissen, dien de Germaansche Franken sedert eeuwen voerden tegen de Gallo-Roomelingen en de Gallo-Franken, om het middenpunt uit te maken van het gemeenbestier beider volkeren.
Einhard, de reeds genoemde en zoo kostelijke geschiedschrijver van Karel, heeft de jaarboeken opgesteld van Karel's Koning-en Keizerschap. Ziet hier nu wat daaruit over de verblijfstede van den Keizer, voor zooveel zijne drij-en-vijftig veldtochten naar Sassenland, naar Italien, naar Spanjen en naar 't Donauland hem toelieten ergens een verblijf te houden, te vernemen is. Van 768, het jaar zijner kroninge, tot 770 verblijft hij opvolgentlijk te Aken, te Duren dat tusschen Aken en Keulen ligt, te Luik en te Metz. Van 770 voort tot 784 mag Herstal zijne woonstede genoemd worden: immers, in de weerdij van die veertien jaren, viert hij tienmaal tot Herstal den feestdag van Paschen of van Kerstdag of beide samen; in den loop der vier overblijvende jaren viert hij ze te Attigny op de Oppermaas, te Luik, te Nimegen op den Nederrhyn, te Donzy bij Sedan, te Quierzy en te Diedenhoven op de Moezel. Van 784 tot 814, jaar zijns overlijdens, wierd Aken, daar hij eene kerke en een paleis deed bouwen, zijn gestadig verblijf.
Karel kwam dus uitrusten en de vermoeienissen van zijne krijgstochten vergeten in zijn geliefkoosd Austrasien, en namentlijk in dat deel van Austrasien, waar zijne
| |
| |
voorouders geleefd en gestreefd hadden: van Gallenland en is er geen sprake.
Ook en is de name van Karel den Groote niet vreemde onder het volk dat het land bewoont waar hij geleefd heeft. Om maar van Belgenland gewag te maken: ‘Op den rechteren oever van de Ourthe, zegt Gérard (Histoire des Francs d'Austrasie), niet verre van Esneux, zijn de puinen te zien van het casteel van Montfort, daar, zegt men, de vier Heemskinderen in woonden, wier legende in zoo nauw verband staat met de geschiedenisse van Karel. Rechtover het casteel van Montfort, staat een torre die den name draagt van Karel den Groote. Een weinig verder, in eene heide, benoorden Spa, toogde men tot over korten tijd eenen eenzamen boom, dien de boeren “den beukenboom van Karel den Groote” hieten.’
Eene andere zake die de voorliefde te kennen geeft van Karel van Austrasien is dat van de 35 algemeene vergaderingen van 's Rijks Grooten, die hij binst zijne 48jarige heerschappij samenriep, maar 2 in het oude Roomsch Gallien of Neustrien gehouden en wierden; al de andere in het herte van Austrasien. Te weten: van 770-773 opvolgentlijk te Worms, Valenciennes, Worms en Geneven; van 775-777 te Duren, Worms en Paderborn; van 779-782 te Duren, Ehrenburg (bezuiden Paderborn), Worms en aan den oorsprong van de Lippe, bijstroom van den Nederrhyn; van 785-790 te Paderborn, Worms, Worms, Ingelheim (tegen Mentz), Aken, Worms; van 792-795 te Regensburg, Regensburg, Frankfurt a. M., Cuffenstein (tusschen Frankfort en Mentz); in 797 te Aken; van 799-800 te Lippenheim (op de Lippe) en te Mentz; van 803-807 te Metz, aan den oorsprong van de Lippe, te Diedenhoven (tusschen Metz en Trier), Nimegen en Coblentz; van 809-812 te Aken, Verden, Verden en Boulogne; in 812 en 813 te Aken.
Het ware wel wonder, hadde de keizer, die zoo driftig aan de eigene dracht en zeden van zijn volk en den eigenen vaderlandschen bodem vastgehecht was, geene bijzondere verkleefdheid getoogd voor wat als de ziele van het volk is, en het volk zelf, te weten zijne tale. Het dietsch was
| |
| |
de gewone tale van Karel, het latijn en het romaansch waren hem vreemde talen. Wat meer is, niettegenstaande den afkeer van de roomsch-gallische bisschoppen voor de dietsche tale, stelde Karel zelf eene dietsche spraakkunste op, die overzien wierd door Otfried, eenen benedictijner monnik van Weissemberg. Waar is de tale die op zoo eenen edelen spraakkundige mag roemen? De twaalf latijnsche namen der maanden verving hij door twaalf echt dietsche; Januarij - Wintarmanoth; Februarij - Hornung; Martij - Lentzinmanoth; Aprilis - Ostarmanoth; Maij - Winnemanoth (Winne = genot); Junij - Brachmanoth; Julij - Heuvimanoth (Heuvi = hooi); Augusti - Aranmanoth (Aran = oogst); Septembris - Wintumanoth (Wintu = hout); Octobris - Windumemanoth (Windume = Vindemiae); Novembris - Herbistmanoth; Decembris - Heilagmanoth. Aan de twaalf winden gaf hij insgelijks dietsche benamingen, daar men te voren maar voor vier winden bijzondere namen had; deze zijn: Ostroniwint, Ostsundroni, Eudostroni, Sundroni, Sundwestroni, Westsundroni, Westroni, Westnordroni, Nordwestroni, Nordroni, Nordostroni, Ostnordroni. En hij deed de oude germaansche krijgs- en heldendichten boekstaven. (Einhard, Vita Karoli Imper., C. 29).
Hebben de Franschen, de afstammelingen van de Gallo-Romelingen en ten deele van de verroomschste Germanen veel redens om op Karel den Groote, als op eenen franschman te roemen, Karel die van dietsche ouders en in het dietsche land geboren is, strijdende dietscher tegen allen invloed van het vreemde, op den dietschen bodem gestorven en in zijnen schoot begraven?
Nochtans een hunner geschiedkundigen na openhertig bekend te hebben: ‘......... la Germanie était tout pour Karl...... il n'y avait pas jusqu'à son esprit de détail et d'économie (le prix des oeufs de ses basses-cours fixé par des capitulaires) qui ne trahît sa nature germanique;’ voegt daarbij: ‘Charlemagne ne nous appartient donc pas? Si, sans doute, puisqu'il était Franc et roi de France avant d'être roi d'Allemagne et avant de songer même à le devenir.’ (Hist. des invasions germaniques, François Combe, p. 98.
| |
| |
Karel de Groote was Frank ja, maar geen Frank van Gallenland, integendeel een vijand van de verbasterde gallische Franken: ten anderen, 't en zijn de Franken niet die den oorspronkelijken hoofdstam uitmaken van de huidige Franschen, maar wel de Gallo-Roomelingen. En dat Karel zou koning van Vrankrijk geweest hebben, vooraleer hij koning van Duitschland wierd of zelfs erop dacht om het te werden, is tegenstrijdig met de geschiedenisse: hier volgt de verdeelinge van het rijk gedaan door Pepijn den Korte aan zijne twee zoons, volgens Einhard, Vita Caroli Magni, Cap. 3 Annales ad 769: ‘Karel, de oudste, kreeg Austrasien en gansch Germanien, uitgenomen Alemanien; Karlman, de jongste, Burgondenland, Provincien, Septimanien, Alemanien en Elzaten; Neustrien en Aquitanien behoorden beider in gemeenzaamheid.’ Karel was dus vooruit en vooral koning van Germanien of van Austrasien, en 't en is maar na de dood van zijnen broeder, dat hij koning geworden is van het huidige Vrankrijk.
|
|