Biekorf. Jaargang 2
(1891)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
[Nummer 8] | |
Eene Reliquie van het Heilig Bloed te Brugge, in de jaren 1056-1066.IEDEREEN in Vlaanderen weet dat het Heilig Bloed van O.H. Jezus-Christus tot Brugge toekwam in het jaar 1148; deze kostbare schat was de loon der heldendaden van onzen graaf Diederik van Elzaten, voor de verdediging van het graf des Zaligmakers. Hetgene min bekend staat, 't is dat er, omtrent ééne eeuw vroeger, reeds eene andere Reliquie van het Heilig Bloed te Brugge vereerd geweest had, op eenige stappen van de plaats waar de onschatbare pand onzer verlossing nu nog rustende is. Wij zullen in het korte de geschiedenis dezer eerste Reliquie van het Heilig Bloed te kennen geven, en er eenige bijzonderheden bijvoegen over de abdij van Weingarten waar zij nu nog dagelijks door menige bedevaarders bezocht en door eenen jaarlijkschen en, ja, wonderen Ommegang vereerd wordt. *** | |
[pagina 114]
| |
Den eersten keer dat ik iets vernomen heb wegens reliquien van het Heilig Bloed die elders nog dan te Brugge bestonden, 't is bij het lezen van het Passieboeksken van Eerw. Pater Victor de Buck. Daar vond ik immers: ‘Te Brugge in Vlaanderen, te Mantua in Italiën en ten Heiligen Berg in Beijeren toont men van O. Zaligmakers bloedGa naar voetnoot(1).’ Later, in het Collegie van Brugge, vertelde onze geleerde vriend M. James Weale, dat er hier, reeds in de XIe eeuw, eene Reliquie van het Heilig Bloed in de kapel der graven van Vlaanderen moest geweest hebben. Hoe wij daarover verwonderd stonden en moet niet gezeid zijn! Dat alles was meer of min vervlogen toen wij, in Juni 1890, eenen brief lazen, uit den Univers van Parijs in de belgische gazetten overgedrukt, wegens den 800sten verjaardag van het Heilig Bloed te Weingarten, in WurtembergGa naar voetnoot(2). 't Is alzoo dat wij vernamen dat de tegenwoordige Reliquie van Weingarten aan onzen graaf Boudewijn van Rijsel toebehoord had, en dat wij, met den Proost van het Edele Broederschap van het Heilig Bloed te Brugge, besloten eene bedevaart te doen tot dezen onschatbaren pand, die in Duitschland eenen gedurigen toeloop van volk verwekt en met de treffendste godsdienstige plechtigheden vereerd wordt. *** Bij onze terugkomst van Oberammergau zijn wij naar Weingarten gegaan, langs de Boden-See, meer gekend onder den naam van het meer van Constanz. Van Friedrichshaven naar Ravensburg zijn er 20 kilometers ijzerweg; en van Ravensburg loopt er, in 10 min., een tram naar Weingarten. | |
[pagina 115]
| |
Al afstappen hoorden wij uit eene halve dozijne kindermonden den herhaalden vreugdekreet, ‘grüsz Gott, grüsz Gott!’ dien de voorbijgangers ons dikwijls in den Tyrol toegestierd hadden, maar die nu als welkom in de ooren klonk der christelijke ouders van een talrijk huisgezin. Daar ter streke nogtans zijn er vele protestanten; maar het godvruchtig gebruik der voorvaders blijft algemeen in eere, bij alle standen der bevolking. Weingarten ligt op den Maartensberg, waar de hooge torens zijner kerk en de uitgestrekte gebouwen zijner Abdij een blijvend bewijs zijn van de macht en van den pracht dezer aloude Benediktiner stichting. Ons eerste bezoek was tot het Heilig Bloed. Het berust in het achtergedeelte der mensa van eenen rijken autaar, onder den koepel der kerk. Met eenige andere bedevaarders gingen wij de kostbare Reliquie vereeren, en men liet ons toe ze in het bijzonder te onderzoeken. Hadden wij toen het gedacht moeten hebben van onze bedevaart te beschrijven, wij zouden alles met meer nauwkeurigheid nagespeurd hebben. Wij mogen in alle geval getuigen dat de overblijfsels van het Heilig Bloed des Heeren te Weingarten in een dik maar doorschijnend kristaal bewaard zijn. In dat kristaal, dat maar één stuk uit en maakt, is er eene opening geboord, en, zonder zulks als zeker te willen bevestigen, schijnt het ons dat deze holte omtrent drie centimeters lang en ongeveer drie millimeters diep zijn moet. Het Heilig Bloed, dat er ingesloten en ingezegeld is, ziet er zwartachtig uit. Het wierd in dat kristaal geplaatst ten jare 1735, door den Abt Alfons Jobst, en het kristaal zelve miek het middendeel uit van eenen prachtigen fierter, geheel in goud, en bezet met 26 rubinen, 15 saphiren, 37 smaragden, 3 amethysten, 1 hyacinthus en 110 diamantenGa naar voetnoot(1). Deze fierter had de weerde van eene ware fortuin. Hij was het nauwkeurig namaaksel van den alouden fierter in Romaanschen trant, | |
[pagina 116]
| |
van het jaar 1200, die op verre na zoo kostelijk niet en was, en waarvan het kristallijnen gedeelte ook in 1735 afgekeurd en om die reden verbrijzeld wierd. Eilaas, in het jaar 1803, wierd dit prachtig kunstwerk medegenomen door den prins van Oranje-Nassau, zonder dat men wete waar het belonden is. Gelukkiglijk liet de vorstelijke roover de Reliquie zelve tot Weingarten; hij deed zelfs eenen fierter maken, geheel en gansch volgens den leest van den ouden, maar in verguld koper, om het Heilig Bloed erin te bewaren en te vereeren.
***
Maar in welke omstandigheden en wanneer is het Heilig Bloed te Weingarten aangekomen? Volgens de aloude oorkonden van Weingarten, die daarin ééns zijn met deze van Mantua, zou Longinus, die de zijde van den gekruisten Zaligmaker met zijne lans doorboorde, op dien zelfden oogenblik, door een wonderwerk van Gods genade, geloovig geworden zijn. Hij zou aanstonds het bloed dat, met water gemengeld, uit de wonde van Jesus liep, in een looden vat gevangen en het voortaan met de diepste godvruchtigheid bewaard en vereerd hebben; na het scheiden der Apostelen zou hij naar Mantua gegaan zijn, in Noord-Italiën, waar hij het geloof verkondigde en aan vele heidenen het heilig Doopsel toediende. Doch, vreezende dat het dierbaar Bloed, na zijne dood, door de vijanden van het Evangelie zou kunnen onteerd worden, besloot hij zijnen schat in den schoot der aarde te verbergen, en hij deed het inderdaad, te Mantua, waar hij korts nadien de marteldood gestorven is. Wat er ook zijn moge wegens dit verhaal (ziet bij de Bollandisten, den 15sten Maart), haasten wij ons te doen opmerken dat de eeredienst die aan het Heilig Bloed van Weingarten bewezen wordt, niet gesteund en is op de tot hiertoe beschrevene gebeurtenissen, maar op de mirakels die bij de terugvinding van het Heilig Bloed geschiedden, en op de goedkeuring van twee heilige Pauzen, den Heiligen Leo III en den Heiligen Leo IX die | |
[pagina 117]
| |
de zake ten gronde onderzochten en de gemelde Reliquie ter vereering lieten uitstellen. Verhalen wij hoe en wanneer die wondere gebeurtenissen plaats grepen. ***
Oude en geleerde schrijvers, die de Eerw. Heer Busl aanhaalt, en die wij zelve gelezen hebbenGa naar voetnoot(1), getuigen dat men in het jaar 804, te Mantua, in den grond een looden vat gevonden heeft met het opschrift ‘Sanguis Christi’, bloed van Christus. De echtheid van dezen schat wierd door wondere daadzaken bewezen, en het nieuws verspreidde weldra zoo verre dat het aan de ooren kwam van Keizer Karel-den-Grooten. Op het aandringen van dezen vorst, ging Paus Leo III naar Mantua, deed een grondig onderzoek over gansch die zaak, verklaarde de echtheid der voorgevallene wonderdaden en bij gevolg ook deze der Heilig Bloedreliquie. Daarna ging hij zelf alles vermelden naar den keizer, die toen, rond Kerstdag, tot Crecy bij Reyms verblijvende was. Ongelukkiglijk, en reeds vóór het einde dier zelfde eeuw, oordeelde men dat het noodig was nogmaals het Heilig Bloed te verbergen, en alzoo ontsnapte het aan het gevaar waaraan het, tijdens den inval der Hongaren, Noordmannen en andere barbaren in Italiën, zekerlijk zou blootgesteld geweest hebben. Rond het midden der XIe eeuw bestond te Mantua de oude overlevering nog wegens het Heilig Bloed; doch niemand en wist waar de dierbare schat verborgen lag. Maar de goddelijke voorzienigheid, die zoo wonderlijk is in al hare werken, liet toe dat een arme blinde man, een zekere Adalbero, dienen zou ter verheerlijking van de verlorene Reliquie. Adalbero wierd in een visioen, door Sint Andries, den Apostel, vermaand dat het Heilig Bloed in den hof van het gasthuis verdoken was; hij wierd belast zulks kenbaar te maken, met de belofte dat hij zou ziende worden indien hij gelukte den eeredienst der Reliquie te doen herinrichten. | |
[pagina 118]
| |
Martialis, de toenmalige bisschop van Mantua, deed op de aangewezene plaats den grond doorgraven, en in de tegenwoordigheid van eene menigte geestelijken en geloovigen vond men een houten kistje met een marmeren fierter, waarin een looden vat stond met het Heilig Bloed. De Reliquie wierd naar de kerk van den Apostel Sint Andries overgebracht, en Adalbero wierd van zijne blindheid genezen. - Dit alles geschiedde in 1048.
***
Het volgende jaar, in de maand Februari, beklom Paus Leo IX den Heiligen Stoel. De keizer van Duitschland, Hendrik III, die het wonder nieuws vernomen had, verzocht den Paus daarover zijn gedacht te willen uitdrukken. Zijne Heiligheid Leo IX ging naar Mantua, en nadat hij alles onderzocht en de getuigen onderhoord had, bevestigde hij de waarheid der mirakelen die gebeurd waren en liet toe de gevondene Reliquie als het ware Bloed van Christus plechtiglijk te vereeren.
***
Men kan wel denken met welke vreugde deze uitspraak van den Paus van Rome onthaald wierd! Maar zoo veel te grooter was ook de droefheid, ja de verbittering der inwoners van Mantua, toen Leo IX zijn ontwerp te kennen gaf van het Heilig Bloed naar de hoofdstad der christene wereld over te brengen! Het schijnt zelfs dat de Mantuanen hen met gewapender hand daartegen zouden verzet hebben. Later nogtans wierd er eene overeenkomst gesloten, en de Keizer, als scheidsrechter aanveerd, stelde voor de Reliquie tusschen Rome en Mantua te verdeelen. De inwoners van Mantua stemden daarin toe, en besloten zelfs het Heilig Bloed in drieën te verdeelen. Diensvolgens bleef het grootste deel te Mantua, en de twee andere vielen Keizer Hendrik III en Paus Leo IX te beurt. Leo IX behandigde zijnen pand aan de kerke van Sint Jan van Lateranen waar hij nu nog bewaard wordt, doch weinig gekend is. Daarover misschien eenen anderen | |
[pagina 119]
| |
keer, alsook over de Reliquie van Mantua: deze wierd in het jaar 1849 door oostenrijksche soldaten verdelgd; maar in hare plaats vereert men nu eene kleine Reliquie, in vroegere eeuwen van de groote H. Bloedreliquie afgescheiden ten voordeele van den edelen stam van Gonzaga, die ze over eenige jaren aan de Sint Andrieskerke heeft teruggeschonken. ***
Er blijft ons over de geschiedenis na te gaan van de Reliquie die Keizer Hendrik III, zijn leven lang, overal waar hij ging, bij hem bewaarde, en waarover hij op zijn sterfbed beschikte ten voordeele van Boudewijn van Rijsel, graaf van Vlaanderen. Deze Boudewijn was een der machtigste vorsten van zijnen tijd. Tot twee maal toe voerde hij oorlog tegen den keizer, en de vrede en was nog niet gesloten toen Hendrik III, in de maand September 1056, te Bothfeld, ziek wierd, en daar, na zeven dagen, stierf, op 5den October. Hendrik III had eenen zoon, die toen nog maar vijf jaar oud en was, en dien hij, reeds den 21 sten Juni 1054, te Aken, als koning had doen erkennen en kroonen. Wanneer hij zijn einde zag naderen, verstond de keizer dat dit kind de grootste moeielijkheden zou tegenkomen, en hij schikte alles ten beste mogelijk om zijne vijanden te bedaren en het bestier, dat in naam van zijnen jongen opvolger ging beginnen, te vergemakkelijken. Een der middels die hij daartoe in het werk stelde, schijnt hierin bestaan te hebben dat hij de Reliquie van het Heilig Bloed schonk aan zijnen geduchten tegenstrever Boudewijn V, graaf van Vlaanderen, als onderpand van rechtzinnige verzoening. Na 's keizers dood trachtte Paus Victor II alle ongeschillen te vereffenen, en gelukte allerbest in zijne onderhandelingen met Boudewijn V en Godfried van Lotharingen. Wat er ook zijn moge nopens de beweegredens van Keizer Hendrik III, zeker is het althans dat hij de Reliquie van 't Heilig Bloed te dien tijde aan onzen vorst bestemde, en dat die schat naar Vlaanderen overgebracht wierd. *** | |
[pagina 120]
| |
Iets dat min zeker is, maar dat ons als onbetwistbaar voorkomt, 't is dat het Heilig Bloed naar Brugge kwam. Hoe zou het anders kunnen geweest hebben? Was immers Brugge reeds toen de machtigste handelstad niet van het Noorden? (Zie Kervyn de Lettenhove, Hist. de Flandre I, liv. 4). Was zij de gewoonlijke verblijfplaats niet van het gravelijk hof? Ja, dit schijnt ons zonneklaar te vloeien uit de tegenwoordigheid tot Brugge van een aantal gebannen prinsen uit Engeland, die, onder Boudewijn, in onze stad eene schuilplaats kwamen zoeken. 't Is ten anderen met eenen dier prinsen, met Tostig, zoon van Godwin, dat Judith, eene der dochters van onzen graaf, in echt getreden is, rond het jaar 1052. - Onze graven hadden hun paleis op den Burg, bij Sint Donaas, en de Reliquie van het Heilig Bloed zal in hunne kapel met den grootsten eerbied bewaard geweest hebben.
***
Eene andere vraag die niet zonder belang is, ware van te weten of Judith het Heilig Bloed voor eenigen tijd zou naar Engeland overgebracht hebben? Het dunkt ons van neen. Eene geheel oude kronijke van Weingarten, die ik te 's Gravenhage heb doen uitschrijven, en waaruit vele der voorgaande bijzonderheden getrokken zijn, zegt dat Boudewijn de Reliquie behouden heeft tot het einde van zijn leven, en ze alsdan, door schikking van zijnen laatsten wil, met veel andere kostbare schatten aan Judith bestemd heeft. M.J. Weale is nogtans van een ander gedacht; hij schrijft mij dat Judith het Heilig Bloed in Vlaanderen wederbracht, na den veldslag bij York waar heur man Tostig in 1066 sneuvelde. Is deze bewering op oorkonden gesteund die wij niet en kennen, en die meer betrouwen verdienen als het handschrift van 's Gravenhage? That is the question! Boudewijn V stierf te Rijsel, den 1sten september 1067. Judith is waarschijnlijk, na de dood van haren vader, naar Trier gegaan, waar Odo of Udo, een harer broeders, Aartsbisschop was. In alle geval wordt de kerkvoogd van Trier aangewezen als middelaar tusschen Judith en Welf IV, | |
[pagina 121]
| |
tijdens de onderhandelingen voor haar tweede huwelijk; en 't is door deze gebeurtenis, die in 1071 voorgevallen is, dat de Reliquie van het Heilig Bloed naar Weingarten overgebracht wierd. ***
Het stamhuis der Welfen was Weingarten uit der mate genegen; om die oorzaak, en ook om haren kostbaren schat van het Bloed des Heeren aan verdere wisselvalligheden niet bloot te stellen, heeft Judith van Vlaanderen besloten hare Reliquie aan de Benediktinen dezer Abdij te overhandigen. De plechtige belofte van deze edelmoedige gifte te doen draagt de date van 31 Mei 1090, daags na O.H. Hemelvaart. De eigentlijke overhandiging van het Heilig Bloed, en greep nogtans maar plaats in 1094, eenige dagen vóór of na de dood van Judith, die gestorven is den 5den Maart van het zelfde jaar. Met welken eerbied, met hoeveel betrouwen de heilige Reliquie te Weingarten sedert acht eeuwen bewaard is, dat staat geboekt in een aantal schriften en werken van alle slag: wij hebben daar het verhaal gelezen der wonderen die gebeurd zijn, der bezoeken van hooggeplaatste kerkvoogden en prinsen, der geestelijke gunsten door Pauzen en Bisschoppen toegestaan, - en ook, eilaas, het verhaal van de vlucht der kloosterlingen die tot acht maal toe hunnen kostelijken pand hebben moeten onttrekken aan de bedreigingen hunner vijanden, bijzonderlijk in de 16e en 17e eeuwen, tijdens de oorlogen die toen dikwijls Duitschland in rep en roer stelden.
***
En toch is het Heilig Bloed altijd naar Weingarten teruggekomen, en 't blijft er, spijts het afschaffen der Abdij in 1803, vereerd met de innigste godsvrucht en omgeven van de prachtigste kerkelijke geplogentheden. De bijzonderste der feesten is sedert onheugelijke tijden de eigenaardige Ommegang die daar den naam draagt van ‘Blutritt’: 't is eene wondere processie, waarin een aantal der aanwezigen te peerde rijden; de bijzonderste ‘heiligbloedridder’ die het Heilig Bloed draagt, en is | |
[pagina 122]
| |
niemand anders als de kapelaan die nevens de parochiale geestelijken belast is met den eeredienst der Reliquie. Hij zit te peerde, op eene rijkversierde zadel in roode pane en goud; en rondom hem, eertijds gelijk nu, is er eene eerewacht van vier ridders die hem met vanen in hunne hand vergezellen. Deze Ommegang bestond ongetwijfeld reeds in het jaar 1490: dat staat vermeld in het brons van ‘Osanna’, eene ontzaggelijke klok, van meer dan 2 meters doorsnede, die gegoten wierd tijdens den vierhonderdjarigen jubilé van Weingarten, en die in 1890 voor de achtste eeuwenfeest hare blijde toonen in de lucht deed weêrgalmen. De ‘Blutritt’ gaat uit op den ‘Blutfreitag’, dat is daags na O.H. Hemelvaart. Hij begint ten 6 uren 's morgens en duurt tot rond ten elven. Vóór den franschen tijd (want Duitschland heeft er ook zijn deel van gekregen) was de stoet uitnemende prachtig. Ware legersdrommen kwamen van alle kanten naar Weingarten toegesneld. Zij bestonden meest uit ridders, in veelkleurige kleedij uitgedoscht, maar ook uit voetgangers die den optocht kwamen opluisteren. Steden en dorpen, ja zelfs bijzondere heeren, deden eenen oproep aan hun volk, en de vrijwilligers waren bij duizenden in getal. Eenige afdeelingen kwamen op met hoofdman en onderofficieren, muziek en zelfs veldpaters. Van daags te voren was Weingarten en het omliggende reeds geheel bezet. Andere afdeelingen snelden 's morgens toe, en honderden ridders, die op hun eigen kwamen, gingen ook mede in den stoet. De beschrijving van dien Ommegang in de verledene eeuw laat ons oordeelen dat hij een wonder vertoog zijn moest. Stippen wij eenige cijfers aan: in 1701 waren en 2400 heiligbloedridders; in 1720 waren er 4387; in 1726, 5045, en in 1753 telde men er 7055! De volgende jaren valt men wederom op vier duizend. - De ommegang wierd eenigen tijd afgeschaft, in den eersten helft dezer eeuw; maar sedert 1849 heeft hij wederom hernomen, doch met veel min pracht als eertijds. Hij gaat uit daags na O.H. Hemelvaart en wordt door talrijke ridders vergezeld: verleden jaar, op 16sten mei, | |
[pagina 123]
| |
waren er boven de 500! Veel voetgangers doen insgelijks den Ommegang door de dorpen en velden van den omtrek. De gewone toeloop bedraagt rond de 20,000 vreemdelingen; verleden jaar waren er boven de 50,000. De priester die het Heilig Bloed draagt leest de Heilige Mis om 5 uren. De plechtigheid begint ten 6en. Aan het hoofd van den stoet komen kruis en vanen, daarna eene biddende menigte, gevolgd van het stadsmuziek en van de zangers. Hierop volgt nog een draagkruis met standaarden, en eindelijk het Heilig Bloed, gedragen door den kapelaan te peerde, en omringd van zijne eerewacht. Achter het Heilig Bloed komen eene andere menigte bedevaarders, en de stoet wordt gesloten door verschillige honderden ‘heiligbloedridders’. - De Ommegang blijft vier keeren stil staan, en vier keeren ook wordt het Heilig Evangelie afgelezen en de zegen met het Heilig Bloed over de velden gegeven. Rond ten elven is de Ommegang ten einde. De priesters, ten getalle van 30 tot 40, wachten den stoet af aan den ingang der kerk. Nogmaals wordt aan het volk eene benedictie gegeven; men trekt de kerk binnen en de Hoogmisse begint. Na den laatsten plechtigen zegen met het Heilig Bloed kan iedereen in het bijzonder met de Reliquie gezegend worden: en 't is met deze eerbetuigingen dat de feest gesloten wordt. *** Zal het nu wel iemand verwonderen dat Weingarten, die zoo vele doet tot verheffing van het Heilig Bloed, ook nog met eene dankbare genegenheid de gedachtenis bewaart van Judith van Vlaanderen? Hare stoffelijke overblijfsels, met deze van haren gemaal, rusten in eene krochte, t'einden den arm der kruiskerk, al den Noordkant. Jaarlijks op haren sterfdag en op dezen van hertog Welf IV, doet men voor hunner zielen laafnis een plechtig jaargetijde, en in die afgelegene streek van Duitschland, staat de naam van Vlaanderen, na acht eeuwen, nog bekend: en hij is er zonder ophouden vereerd in den persoon van ‘Judith von Flandern,’ de uitstekendste weldoenster der aloude Abdij van Weingarten. H. Rommel |
|