Onder de tweede prent met de Dood:
Drie dinghen weet ick voorwaar
Die mij therte maken swaer.
Dat eerste beswaert mij mijnen moet,
Want ick ymmer sterven moet.
Dat tweede beswaert mijn herte meer,
Want ick niet en weet wanneer.
Dat derde beswaert my boven al:
Ick weet niet waar ick varen sal.
Van Broeder Jan Sweerts ken ik nog de volgende boeken:
1o | Het gheestelyck roosecransken der ghelooviger sielen, door J. Lanspergium, uyt het Latijn in de nederlandsche sprake overgheset door Broeder Jan Sweerts van Diest Carthuyser. Antwerpen, Verdussen, 1602. |
2o | R.P.F. Ludovici Granatensis...... Conciones de tempore et Sanctis in epitomen redactae.... Per R.P.F. Joannem Sweertium Diestensem, Carthusiae Coloniensis alumnum.
Maintz, Albinus, 1612. |
3o | Meditationes de Passione ex Luca Pinello et Henrico Cuyckio.
Keulen, Albinus, 1611. |
Over Br. Jans persoon en heb ik tot nog toe niet veel kunnen achterhalen; ik weet dat hij in het Karthuiser Klooster van Keulen gestorven is op den 8sten april 1617, na 35 jaren kloosterleven.
Het volgende over zijne verwanten leert hij ons in de opdracht van Den Spiegel:
‘De Eerbare, discrete, en de Godvruchtige vrouwe, Juffrouwe Catharina Hercke, huysvrouwe van Frederick Sweerts, Coopman tot Rijsel, wenscht Broeder Jan Sweerts, van Diest, Carthuyser (ghelyck oock haren man, ende haer broeder Niclaes Sweerts, Jonckgesel tot Yperen) veel heyls, welvaren ende ghesontheyt.’
Hij spreekt daar van ‘den goeden name ende fame die Frederick Sweerts..... (ghelyck oock ons broeder Niclaes Sweerts) niet alleen tot Rijsel, maar ooc in diversche steden van Brabant, ende Vlaenderen heeft.’
Die opdracht is gedagteekend: ‘Vvt het Carthuysers Clooster by Luyck, Anno 1601.’