TER stede van Hazebrouck, in Fransch-Vlanderen, bestond er voortijds een eigenaardig gebruik. In de stadsrekeningen, te beginnen met het jaar 1573 tot 1790, wierd er jaarlijks, nog al eene zware somme geld opgeschreven, en door de stad betaald, voor oranjappels en citroenen ‘die met half-vasten, aan de deftigste lieden uitgedeeld wierden’; mitsgaders voor noten ‘om ze aan den ingang der markt, te rapekaaie te smijten,’ ten einde het volk derwaards te trekken; geplogentheid die van de oudste tijden af onderhouden wierd.
Uit Comité Flamand de France, van den 22sten in Zaaimaand 't jaar 1890.
is een raapken in mijn hand,
en een zaadtje in de morre
is een groeze zonder knorre.
Zoo zijnder duist oude en goede, rijmende landbouwvoorschriften, die 't weerd ware te verzamelen en te bewaren.
WAAROM niet gezeid Roobeke? - ‘Bij anderen (dezer steênamen) is die oud-dietsche form nog wel bekend, maar niet meer in gebruik; ook niet bij de Vlamingen zelven; b.v. het oude Roodebeke, fransch Roubaix, dat de hedendaachsche Vlamingen Robaais noemen, en Robaeys schrijven.
Den nederlandschen plaatsnaamsuitgang beke, beek, hebben de Franschen in sommige gevallen verknoeid tot baix of bais (Roubaix, Molembaix, Molenbeek, bij Brussel, Marbais en Opprebais, Marbeke en Opperbeke in Zuid-Brabant); in andere gevallen tot becq of beque (Estienbecq, Steenbeke, Esquelbecq, Eikelsbeke, Everbecq, Bambeque, Bambeke); of tot bise (Tubise, Tweebeek) en bes (Lobbes, Loobeek).’
Uit Oud Nederland van Johan Winkler, bl. 243.
DE landschepen van onzen Biekorf vindt zijnen weg: hij staat reeds in 't Belfort en in de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle vermeld.