voerden aangekomen. - De pastor van Zwijndrecht bij Antwerpen, M. Cop, is op de reize gestorven. - Den 7 September zijn wij van daar na Londen getrokken; en den 9 aldaar gekomen, gezond en wel te passe, gelijk wij tot hier toe, God lof, ons nog bevinden.’
Den 7 Mei 1800 zette Der junge Burchart, een hanoversch schip, den Eerw. Heer Dumon en den Eerw. Pastor de Bay over naar Bremen. Zij doorliepen een gedeelte der Duitsche staten, zagen Osnabrugge, in Hanover; Munster, in Westfalen; Bocholt en Emerick. Daar ontnuchterden zij bij Cardinaal Frankenbergh, Aartsbisschop van Mechelen. Van daar vertrokken zij naar Arnhem, 's Gravenhaghe, Delft, Rotterdam, Dordrecht, en waren den 20sten in Hooimaand te Breda.
De weg naar Vlaanderen lag open voor Pastor Dumon's voeten, en hij moest gevoelen hoe wel hij, de verduldige martelaar der fransche godloosheid, bij zijne Vlaamsche landlieden zou weder gekomen zijn. Na drie jaar, eene maand en dertien dagen afwezigheid, dat is op den 23sten in Oostermaand 1801, was hij, nog gave en gezond, weder herder op zijne parochie.
E.H. Philippus Dumon bleef te Mannekensvere tot in 1803. In Lentemaand van 't zelfste jaar wierd hij Pastor ingehaald van Zedelghem. De oudste Zedelghemnaars weten nog te zeggen dat het een ijskoude dag was. 't Bier vervroos in de glazen, en te midden de dorpplaatse liet men een verkwikkend houtvier laaien.
Zedelghem en heeft dien braven man nog niet vergeten. Daar en zat niets in hem 't en zij medelijden. Immers hij wist wat het was van ongelukkig en arm te zijn. Milddadig was hij meer als iemand, en gij haddet lange mogen zoeken om eenen duit in zijne zakken te vinden, als hij van een uitstapke weêrkeerde.
‘- Mijnheer de Pastor, z'is te kleene!’ kwam er hem eens een arme man in zijne pastorije zeggen, terwijl hij daar eene fransche kroone lei, die de Eerw. Heer Dumon hem daags te voren gegeven had. - ‘'k En wist het niet,’ antwoordde de pastor, en hij gaf hem eene andere, die alleszins groot en zwaar genoeg was.