Biekorf. Jaargang 1
(1890)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
[Nummer 22] | |
Pastor DumonPHILIPPUS-Jacobus Dumon wierd te Clemskerke geboren, op den 17sten in Kerstmaand 1752, van heer Jan Dumon, Sluismeester, bij vrouw Victoria Van de Waeter. Philippus Dumon had drie zusters, die, benevens vader en moeder, het geluk hadden van hem priester te zien wijden; en die hem bij zijne eerste Messe in 't Seminarie van Brugge, op den 4den in Lentemaand 1777, eenen schoonen dicht vereerden. Het stuk was gedrukt bij Martinus De Sloovere van Brugge, en 't droeg de volgende ‘jaer-wijzers:’ ‘O WonDerlyCk Doet GoDt In sYne UYtVerCoorne
JesUs LIeVe Jok Is WaerLYCk LIgt oM Draegen
GeLUk PhILIppUs DUMon, gY UYTgeCoren prIester
Ik WensChe U VrIenDen 'tsaeMen geLUCk.’
Hoe jong ook, Philippus Dumon stond van in 1782 als pastor te Mannekensvere. | |
[pagina 338]
| |
Gij weet, geërde lezers, hoe dat, korte jaren nadien, de fransche omwentelinge losbrak en hoe dat geestelijk en wereldlijk alsdan door de beulen van Parijs behandeld wierden. Bloedige tijden voor ons arm Vlaanderen, dat nooit niets anders en kreeg uit Vrankrijk als striemende geeselslagen. 't Was op den 10sten in Lentemaand 1798, ten tween van den achternoene. De Commissaris van Niepoort, met drie hulpen bij hem, stond voor pastor Dumon 's deure. Hij kwam, zei hij, krachtens een bevel van den ‘Directoire exécutif,’ om hem aan te houden en naar Brugge te doen. Pastor Dumon vertelt zelve, in een stuk waar wij een afschrift van bezitten, hoe Commissaris Baret, zonder den beschuldigde ooit onderhoord te hebben, zijne veroordeelinge aflas; waarbij hij, op bevel van le Directoire exécutif van Parijs, moest uit Vrankrijk vervoerd wordenGa naar voetnoot(1). Drie weken bleef hij opgesloten in het gasthuis ter Madeleenen te Brugge. Den 3den in Oostermaand 1798 wierd hij met dertien andere priesters vervoerd naar Rijsel; en, na geheel Vrankrijk gedweerscht te hebben, kwam hij den 15den Meie tot Rochefort toe. Paris, le 28 Pluviose l'an 6 de la République | |
[pagina 339]
| |
Eindelijk ging het schandig bevel uitgevoerd worden: de ballingschap ging beginnen. Den 7sten in Oestmaand wordt pastor Dumon, met 118 andere priesters, zoo Vlaamsche als Fransche, op het schip ‘La Bayonnaise’ geladen, om naar Guyane, in Zuid-America, 1600 uren verre, aan land gezet te worden. Twee maanden lang waren zij onder wege, zonder ooit land te zien. Wat hij binst dien tijd al afzag, vertelt de eerweerde heer Dumon zelve, in eenen brief dien hij twee jaar later uit Londen schreef naar zijne moeder. ‘Onze spijze, “zegt hij,” was de kost van de matroozen, doch vele slechter, voor zoo veel wij maar te eten en hadden, hetgene de matroozen niet hebben en wilden, en dat afviel van hunne tafel; zij bestond in eenig zwijn-of koeivleesch ongeweekt, reeds sedert vijf jaren gezouten, zoo ons gezeid is, en geheel verrot. Ons brood bestond in gedroogd brood van den zelven tijd van Robespierre, geheel doorknaagd van de wormen: hetgeen nog goed scheen, moesten wij met de canonballen zien te verbrijzelen. Wij hadden nog over ander dag erweten en peerdeboonen, waarin, gekookt zijnde in water, meer wormen als boonen waren! Onze slapinge was nog het slechtste. Wij waren met 119 mannen, onder in het schip, op malkanderen getast; hangende, de eene boven de andere, in eenen lap lijnwaad van omtrent 4 voeten lang, zulks dat de bovenste dikwijls den onderste genaakte en bijna versmachtte. De zieken en de dooden bleven tusschen de levenden liggen, tot dat men ze daar uithaalde, om ze in zee te werpen.’ Na twee maanden en half reizens, wierd de pastor van Mannekensvere, met 64 rampgenooten, afgezet te Conamama in Cayenne. 't Was een blakke veld, omringd van dikke bosschen; wat zij daar vonden voor woninge, waren eenige hutten van Indianen, gemaakt uit stokken en leem, zonder deuren, vensters, bedde, stoel of tafel. In het huizeken van pastor Dumon, woonden zij met 24en. De bannelingen vergingen gelijk sneeuw voor de zonne, bij zooverre dat, in de weerdij van eene maand, er 36 bezweken waren.’ | |
[pagina 340]
| |
Eerw. H. Dumon verhaalde later dat hij eens geslapen hadde tusschen twee lijken, en dat hij binst den nacht eenen derden aan zijne voeten zag sterven. De peste kwam nog den toestand verergeren. Pastor Dumon ontsnapte aan de ziekte, en met eenige anderen wierd hij vijf uren verder naar het dorp Sinamary geleid. Daar waren zij veel beter. De streke was gezonder en de inwoners waren hun eensdeels genegen, ‘denkende dat zij nog voorzien waren van eenig geld, gelijk zij bevonden hadden bij de bannelingen Barthelemy en Pichegru enz.,’ die daar ook geweest hadden en korts voor de aankomste van pastor Dumon ontvlucht waren.’ Pastor De Bay, een medebanneling, wist later een geestig gevaarte te vertellen. Op zekeren keer dat zij met verschilligen op weg waren, was pastor Dumon een einde achtergebleven. Al met eens ziet hij van alle kanten wilden op hem toekomen. Wat doet hij? Als buiten raad snapt hij zijne pruike van zijn hoofd en smijt ze voor zijne voeten. De wilden, dit ziende, meenden dat hij zijn hoofd afdeed en sprongen verschrikt weg langs alle kanten. 't Vervolgt. |
|