Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 1 (1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 1
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.20 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 1

(1890)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

‘La fille aînée de l'Eglise’

TOEN koning Hlodwig, dat is in het fransch Clovis of Louis, met drie duizend van zijne zegevierende Franken het heilig doopsel te Rhiemen ontvangen had, op Kerstdag 't j. O.H. 496, wierd hij door Paus Anastasius II gelukkig geheeten en vereerd met de benaminge van ‘oudste zoon der H. Kerke’. Van dan af mocht men met recht het Frankische volk, dat Hlodwig beheerschte en dat hij daar met zijne drie duizend krijgers als verbeeldde, ‘het oudste kind der H. Kerke’ noemen.

De oorspronkelijke zin van die beeldsprakige zegwijze was, wat Hlodwig betreft, dat hij de eerste barbaarsche koning was dien de H. Kerke tot het geestelijk leven gewonnen had; wat zijn volk aangaat, dat onder al de barbaarsche volkeren die van het Roomsche keizerrijk geen deel en mieken, het Frankische volk eerst den katholijken godsdienst aangenomen had. De Burgonden en de Zweven hadden hen, wel is waar, bekeerd omtrent het midden der vijfde eeuwe, maar waren korte jaren nadien tot het Arianismus overgegaan. Ten jare 497 waren Thrasamond en de Wandalen in Africa, Diederijk en de Oostgoten in Italiën, Alaric II en de Westgoten in Spanjen, Gondeboud en de Burgonden in Burgondenland, al Ariaansche koningen en Ariaansche volkeren, 't zij geborene, 't zij gewordene. De andere barbaren waren geborene heidenen. De eenigste die aan het hoofd van een katholijk volk stond was Anastasius, keizer van het Oosten, maar hij was een aanhanger van den aartsketter Eutyches, zoodanig dat voor Hlodwig, de eername hem door den Paus gegeven, niet alleenlijk beteekende dat hij de eerste barbaarsche koning was die hem bekeerd had,

[pagina 326]
[p. 326]

maar dat hij de eenigste katholijke koning was van de gansche wereld.

Uit het bovenstaande volgt dat de spreuke ‘oudste kind der H. Kerke’ oorspronkelijk niet anders dan eene gebeurtenis uit de geschiedenis en herinnerde. Maar met den loop van den tijd en bijzonderlijk door het gebruik dat begeesterde redenaars er van gemaakt hebben, wil men daar nu niet alleenlijk het oudste, maar ook het getrouwigste kind mede bedieden, of het kind dat al de andere overtreft in het dadelijk beminnen van zijne moeder, gelijk het de andere voorenging heeft in het kersten worden, het kind dat als van God aangesteld is om zijne jongere medekinderen op te leiden en zijne moeder te beschermen.

't En is dus zonder belang niet te onderzoeken wat voor een volk dien eername afgeërfd heeft van de Franken, of welk volk ten huidigen dage met recht van erfdom, den name mag voeren van: ‘het oudste kind der H. Kerke.’

Men is zoodanig gewend te hooren spreken van ‘la fille aînée de l'Eglise’ dat al wie de vrage hoort stellen als op de lippen heeft om te antwoorden: Vrankrijk, meenende dat de zake echt fransch is, evenals de tale waarin zij gemeenlijk uitgedrukt wordt.

En nochtans de Franschen, niettegenstaande hunnen name, en zijn hoegenaamd de afstammelingen niet van de Franken. Zij stammen af van de Gallo-Romeinen die, wel is waar door de Franken wierden overwonnen, maar die van de Franken niet anders afgeërfd en hebben dan eenige honderden woorden in hunne tale. En hoe komt het dat de Franken zoo weinig invloed gehad hebben op de Gallen, die hen nochtans zoo gewillig en zoo gemakkelijk door hunne eerste veroveraars hadden laten verroomschen? Om reden ten eersten, dat de Gallo-Romeinen zoo menigvuldig in getal waren tegenover den kleenen volksstam der Franken, zooals hij hemzelven noemt in de inleidinge tot de Salische wet; en ten tweeden, dat de Franken, na hunnen zegepraal, in hun eigen land gebleven zijn en ter nauwernood eenige onbeduidende volkszettingen aan den overkant der Somme gevestigd hebben.

De Belgen, de Vlamingen en de Walen, evenals de inwo-

[pagina 327]
[p. 327]

ners van het zuiderlijk deel van Holland en van het noorderlijk deel van Vrankrijk, hebben alleen recht om op de Franken als op hunne voorouders te wijzen. Inderdaad, het hedendaagsche Vrankrijk beslaat eigentlijk Aquitania en Celtica van Cesar's tijd. Welnu onder Hlodwig was gansch het hedendaagsche Belgenland het land der Franken, mitsgaders het land dat de Rhijn, de Moesel en de Maas omzoomen, en het noorderlijk deel van Vrankrijk dat ten anderen geheel den tijd der Middeleeuwen door, van Belgenland deel miek.

Zoo spreekt de geschiedenisse:

‘Men vergeet al te dikwijls wat er aan het kleene Belgenland toebehoort. De Franken waren onze voorouders en 't is aan ons Belgen dat het grootste deel van hunne erve toekomt. Belgenland was niet alleenlijk de stamzate van het Frankisch volk, maar daar ook is de oorsprong te vinden van de bestierlijke instellingen en van de wetten der Franken.’ Dus in de inleidinge van l'Histoire des Carolingiens, par Warnkoenig et Gérard.

‘De Franken, zegt Kurth in Les Origines de la Civilisation moderne, blz. 64, 2de deel, 2de uitgave, en moesten geen land gaan zoeken al den anderen kant der Loire en der Garonne; zij hadden het hunne langs de boorden van de Leie en de Schelde en zij bleven er getrouw aan. Als zij van hunne krijgstochten in Burgondenland, Auvergne en Aquitaniën wederkeerden, kwamen zij, met rijken buit overladen, uitrusten midden in hunne huisgezinnen en bij hunne heerdsteden, in het aloude land dat zij met hunne zweerden veroverd hadden en dat hunnen name droeg Frankia.’

De fransche geschiedschrijver Augustin Thierry, wiens onpartijdig woord in deze zake te meer weerde heeft zegt: ‘Het volk, aan 't welke in der waarheid het recht toebehoort zijne geschiedenis te bouwen op die der Franken van Gallenland, is het volk dat Belgenland en Holland bewoont, eer dan de inwoners van Vrankrijk. Dat volk woont geheel en al op het land dat de Franken onder malkander verdeeld hadden.’ (Z. Warnkoenig en Gérard, Histoire des Carolingiens. Inleid.)

[pagina 328]
[p. 328]

En David in zijne voorrede tot het 3de deel zijner Vaderl. Historie, schrijft: ‘De geschiedenis der Franken is veel meer die onzer vaderen dan die der hedendaagsche franschen en duitschers. Is het niet inderdaad op Belgischen bodem dat het rijk der Franken zijnen oorsprong genomen en zijne eerste wortels geschoten heeft?... De geschiedenis van het rijk der Merowingers zoowel als die van het rijk der Karolingers maken dus deel van onze Vaderlandsche Historie.’

Onnoodig daar verder op te steunen: de Franken leven bij uitnemendheid voort in de Belgen en aan het Belgische volk behoort het toe den name te voeren van ‘het oudste kind der H. Kerke.’

Dat sommige Belgen er tamelijk onverschillig aan zouden zijn ware verstaanbaar. Maar dat onze zuidersche naburen er voor schermen en ten tijde en ten ontijde spreken van: ‘la France, la fille aînée de l'Eglise,’ dat en is onverstaanbaar, want 't is zoo onrechtveerdig als dat het wonderlijk is: onrechtveerdig, omdat zij ons een erfelijk recht afnemen, wonderlijk omdat zij niet en bemerken hoe zij daardoor hun eigen land in achtinge doen verminderen en hunne kerkelijke geschiedenisse te kort doen. Immers ten tijde dat het Frankisch volk den name verkreeg van ‘het oudste kind der H. Kerke’, was het eigentlijke Vrankrijk sedert lange kersten en katholijk. Lange vóór Hlodwig hadden de Gallo-Romeinen reeds hunne martelaars, hunne heiligen, hunne kerkelijke leeraars. De HH. Irenaeus, Pontinus, Saturninus, Martinus, Hilarius van Poitiers, de H. Genoveva, waren reeds over geheel het kerstendom vermaard, ten tijde dat onze Hlodwig eerst gedoopt wierd.

Daaruit blijkt dat de Franschen, met hun zelven den eername van ‘oudste zonen der H. Kerke’ toe te eigenen, eens anders recht niet genoeg en eerbiedigen en twee valschheden laten in hunne eigene geschiedenisse sluipen, als of 't ware dat zij van de Franken afstammen en dat hunne kerkelijke geschiedenisse maar en begint met het doopsel van Hlodwig.

R.V.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken