huwelijk een blind geboren dochterken had; het kreeg het gezichte weder door Gods genade en door 't gebruik van 't water uit Sinte Godelievens putje.
Die dochter, na de bekeeringe van haren vader, zou de eerste abdesse geweest zijn van het Benedictiner klooster, gesticht in Bertholfs casteel.
Die abdij, zoo blijkt uit Mabillons jaarboeken der Benedictinen, stond onder het bestier der abten van Sint-Pieters van Oudenburg. De zelfste schrijver beweert dat die stichting gedaan wierd ten jare 1088; maar dit jaartal en kan hij niet goed doen; nochtans moet het klooster ontstaan zijn vóór het einde der jaren 1000.
Noch de schrijvers van Gallia Christiana, noch Sanderus in zijn Flandria Illustrata, noch Drogo in zijn Leven van Sinte Godelieve geven iets meer over de eerste eeuwen levens van dit klooster. Voor zijne latere geschiedenisse, deze is beschreven bij Eerw. Heer Vanhaecke, in zijn Leven van Sinte Godelieve, en in Vie de Sainte Godeliève, par l'abbé F.H. Lefebvre, Arras.
God zij gedankt, die blomme die sedert drie eeuwen ontrukt was aan den grond waarop zij groeide, wordt wederom in haar vaderland herplant, tot meerdere verheerlijking onzer dierbare Vlaamsche heilige.
Ter plaatse zelve waar eertijds Bertholfs casteel, en naderhand het klooster stond, bouwen de Eerw. Zusters Godelieven van Brugge een nieuw klooster, in gothischen bouwtrant naar teekeningen van edelen Heer Baron Bethune.
De capelle met choor in den Oosten, gelijk zij vroeger was, volgens de teekeningen van Sollerius, wordt gansch hersteld, en de nieuwe choor gebouwd ten deele op de grondvesten van den ouden, die bij 't delven wedergevonden zijn. 't Godelieveputje blijft toegankelijk voor het volk en voor de nonnen daar het rechts tusschen het kloosterslot en den buiten zal staan. De mote, waar nu 't kraaicapelleke op staat, wordt afgevoerd, en, op de zelfste plaatse die buiten den wal van 't oud casteel ligt, wordt er een bevallig nieuw capelleke gebouwd.