In Vlanderen, bijzonderlijk in 't Poperingsche en in 't Ipersche, legt men voor het huis van den overledene of voor het hekken van het hof kruisen van uitgedorschen stroo, op eene hoogte van twee, drie, vier lagen, volgens de plechtigheid van den begraafdienst.
Te Gent overstrievelt men den kerkvloer met stroo, in de diensten van rijke lieden; elders doet men het van aan het huis tot aan de kerke en tot aan het kerkhof. Het stroo wordt dan door den armen weggehaald.
In dien zin sprak de geleerde heer Van Bastelaer in de vergaderinge der oudheidskundigen van Belgenland, te Middelburg in Zeeland, van 2den tot 5den in Pietmaand 1890.
VAN oorspronge is Fransch-Vlanderen eene echt vlaamsche, eene echt nederlandsche landstreke, en in den grond is het volk van Fransch-Vlanderen van zuiver germaanschen bloede, van rein vlaamschen stam. Ruim twee eeuwen lang is Fransch-Vlanderen nu door de Franschen overmeesterd en overheerd geweest. Ruim twee eeuwen lang en is door de Franschen niets gedaan tot instandhouding of tot opheffing van al 't gene dat nog eigen en vlaamsch is, in tale, zeden, enz., in dit geweste. Integendeel, ruim twee eeuwen lang heeft de fransche macht alles gedaan dat zij kon, om al dat vlaamsch is in deze ongelukkige landstreke te bestrijden, om er de edele vlaamsche gezindheid, om er de schoone vlaamsche tale uit te roeien, te kortvlerken en te verbasteren. Maar die twee eeuwen van miskenninge, van uitschimpinge en verachtinge der heiligste volksrechten en hebben van het vlaamsche volk van Fransch-Vlanderen nog geen fransch volk kunnen maken. Neen, maar nog heden ten dage is er het volk goed vlaamsch, goed nederlandsch in woord en daad. Men draagt er nog vlaamsche namen, schoone, zinrijke, echt germaansche namen, die zelfs in Noord-Nederland gedeeltelijk reeds zijn uitgestorven; men spreekt er vlaamsch, men leeft er na vlaamsche zeden en gebruiken. De wete, dat het volk aldaar uit den vlaamschen, uit den nederlandschen, den germaanschen stam gesproten is, blijft onuitgedoofd. Kortom, het volk in Fransch-Vlanderen, ofschoon het van boven op al eenen zwakken, franschen schijn moge verkregen hebben, het eigenlijke volk is er in der daad volbloed vlaamsch, volbloed nederlandsch, volbloed germaansch gebleven.
Wanneer komt de held die de mannen van den verlatenen broederstam van Fransch-Vlanderen weêr zal vereenigen met hun volle broeders in Oost- en West-Vlanderen, weêr met eere zal terug brengen in 't nederlandsche huisgezin?
Uit het ‘Algemeen nederduitsch en friesch Dialecticon,’
door Johan Winkler, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1874.