Dat kruiske en geleek niet meer aan eenen molen als het kruis van Leopold.
- En wat is dat hier, Narden? 't Is lijk ne mostaardpot.
- Dat is nen hoed en dien hoed verbeeldt mijnheere... ge weet wel, mijnheere D..., die hier met 23 lange schreven geplakt hangt; gij weet, hij en drinkt hij geen kleene druppels.
- En dit hondskot hier, Narden?
- Dat is ne kloef, Leo, en ja, Ko de kloefmaker, hij en spuigt er ook niet in, gelijk gij weet. Voor geen goed van de wereld en zou hij eenen grooten druppel vragen; dat is te diere, zegt hij; ook kijkt maar, 't zijn al kleene schreefkes: vijve, tiene, vijftiene..., 't staander 53.
Alzoo stonden er nog een name of zesse verbeeld van mannen die gewend zijn nu en dan eens naar ‘den Jager’ achter nen druppel te gaan en op den plak te drinken.
Een temmerman was verbeeld met een spijkelboor, een smid met een peerdijzer; maar ja, Narden en hadde eigentlijk nooit leeren teekenen: 't spijkelboor geleek aan eenen zikkel en het peerdijzer en geleek aan niets.
Der was een name die bijzonder aardig verbeeld was: eene platte schreve op twee sprietjes aan elk ende.
't Was eene schrage, zei Narden, en dat was voor Fernand den Zager. Daar en stonden maar 3 lange schreven achter en 1 korte; alleenlijk, daar al de andere schreven al den rechten kant overhelden, helde de deze langs den slinkeren kant, en dat wilde zeggen dat Fernand de Zager geenen korten drank schuldig en stond gelijk de andere, maar drie pinten bier en eenen kapper.
Ge kunt denken, of de gebuur loeg, binst dat Narden zijn vreemd geschrift uitlei.
- Maar Narden, zei hij eindelijk, waarom en leert gij toch niet schrijven lijk ik en een ander? Gij en hebt toch geenen slag van den molen gehad, dat ik wete. Met eenige lessen zoudet gij dat kunnen.
- Ja, Leo, als een mensch getrouwd is, hij en is alleene geen meester. Ik hebbe aan Roze mijne vrouwe, gesproken van naar de avondschole te gaan, maar zij lacht mij vierkante uit.