Brief over de geboortelepels
Haarlem, den 25sten van Hooimaand 1890.
Eerweerde Heer en Goede Vriend!
IK hebbe U te danken, en dat doe ik bij dezen geerne ende van herten, voor het groote genoegen dat de lezinge uwer vervlaamschinge van Halbertsma's ‘Geboarteleppel’ mij verschaft heeft. Oprecht veel genoegen heb ik daarin gevonden. Immers zoo schoone, zoo sierlik ende liefelik, zoo echt volksaardig hebt Gij dat Friesch vervlaamscht, dat het mij is, leze ik uw vlaamsch, alsof het friesch ware, zoo eigen is het mij. Hoe eenvoudig en ongekunsteld, hoe ongedwongen en natuurlik is toch uwe en mijne taalform, tegenover het stijve, gekunstelde, onnatuurlike, leelike hollandsch, dat zoo velen schrijven en spreken, dat zoo velen ons willen opdwingen, en als d'aleen-geldige taalform beschouwen. Nu, wij weten wel beter, niet waar, Gij en ik, en wij streven er naar ook anderen voor ons inzicht te winnen?