‘Indien gij alzoo doet, zoo zegge ik Ued. dat gij een werk zult verrichten dat de kerke tot nut en Ued. tot eere strekken zal.
Vele is er dat ik hier niet en noeme, der zou eene hand papier noodig zijn om er alles op te zetten.’
Zijn ontwerp wierd van het capitel goedgekeurd en hij wierd met het werk belast.
Volgens eene overeenkomste, die voor burgmeester en schepenen van Sint Omaars gesloten wierd, moest het capitel hem twaalf honderd pond in gangbare munte betalen.
Meester Jan Van de Poele moest die overeenkomste doen erkennen en goedkeuren voor het gerecht en de wet van Brugge. De getuigen waren zijn oudste zoon Joos, ook metsersbaas en zijn schoonzoon Willem Caudron, brugsche lakenwever, die elk op hun eigen, zoo wel hun goed en erfenissen, als die van hunne nakomelingschap moesten verpanden.
Het werk zou in 1512 voltrokken worden, doch het duurde tot in 1514.
't Was Joos Van de Poele, Jan's oudste zoon, die het werk opdeed: waarom en weten wij niet; misschien was 't wel omdat de vader van jaren wierd. Toch is het zeker dat meester Jan den 17sten in Kerstmaand 1515, op vrage van het capitel, Sint Omaars bezocht heeft omdat men nog vreesde voor 't scheuren van den torre, binst dat de anker geleid wierd.
Het werk aan de endeldeure wierd door drie meesters aangenomen en iedereen was er ten hoogsten over voldaan.
In al de stukken wordt meester Jan Van de Poele maistre machon dat is ‘metsenaarsbaas’ genaamd, of zelfs machon kortaf. Wondere tijden, voorwaar, wanneer eenvoudige metsers meesterwerken verrichtten die de bekwaamste bouwkundigen, drie eeuwen later, met verbaasdheid aanschouwen!
Wie weet er nog meer over dien vermaardsten onder de Brugsche bouwmeesters?
E.V.R.