Biekorf. Jaargang 1(1890)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Aan Machrietje, op den schoonen dag van zijne Eerste Communie. MARGARITA, perelschoon, weerd een' keizerinnenkroon was uw' name en van bedieden prachtig, bij de Grieksche lieden. Margarita, blomken fijn, kander wel iet schoonder zijn als de naam van de edele blomme, die 'k te Paaschen tegenkome in de weiden, breed en wijd, binst den nieuwen zomertijd? Ja maar, nog veel schoon- en eêlder, en een ware zinnebeelder van God zelve, wijleneer, was uw naam nog, alswanneer Christus' eerste volgelingen in de catacomben gingen God ontvangen, onbekend, in zijn Heilig Sacrament. Dit geheem wilt wel beseffen en uw herte ertoe verheffen, want: ‘Geen Margariten ooit voor de verkens heen en strooit,’ zei de Meester, en dat zeggen wisten wel in 't werk te leggen [pagina 108] [p. 108] de eerste Christenen, die verveerd zaten onder Nero's zweerd. Om 't misbruiken af te keeren van het lichaam Onzes Heeren, mieken zij uw' schoonen naam, Margarita, God bekwaam; en wanneer zij duister spraken, in hun kerkelijke zaken, van ‘tot Margaritam gaan,’ dat was ‘onzen Heere ontvaân.’ Ach, vandaag hebt ge ook ontvangen 't gene uw kinderlijk verlangen wenschte al zulk nen langen tijd, Margarita! Heel verblijd heeft uw herte, op dezen morgen, in zijn diepsten grond verborgen Hem die Margarita is eerst en meest van al, gewis! Zijt dan perel, zijt dan blomme, en God zelve eens willekomme, die nu ons Machrietjen zijt, in den hemel, voor altijd. Guido Gezelle Te Kortrijk, den 4den in Lentemaand 1890. Vorige Volgende