Biekorf. Jaargang 1
(1890)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
dat hij en plichten heeft en rechten tevens,
die, langs den droeven weg des menschenlevens,
als klare baken staan?
Wat is de dolle mensch? Een dier; nog wilder:
een domme, blinde kracht; een zee, onstilder
als 't water dat, beroerd,
de schepen die het droeg, om winst te vangen,
doet schielijk tusschen dood en leven hangen,
en in den afgrond voert!
Wat is de mensch die, straks onmensch bedegen,
gevallen ligt van waar hem had gedregen
de almachtigheid van God?
De dwaasheid zelve is hij, die, boos, de keten
van al dat hem belet weet los te vreten,
en met zijn boeien spot.
Is iets in hem nog dat men eerbaar zwichten
of sparen zal? zijn daar nog menschenplichten,
ten aanzien van 't gedrocht
dat, wreed, ondankbaar, zoekt, met scherpe tanden,
te bijten in de zoete zusterhanden
van die hem 't leven brocht?
Ha! Mensch zijn is iets meer als 't gene ons de oogen
en 't ondervinden van de zinnen toogen:
een ziel, dat is hij meest
die mensch is; die de dood zal eeuwig trotsen,
oneindig vaster als de vaste rotsen,
onsterfelijke geest.
En ligt de wankle steê waarin hij waarde,
die geest, vernederd en in 't stof der aarde,
't onsterfelijk bewind
der eed'le ziele blijft door God geveiligd,
en bij den medemensch uw naam geheiligd,
o schepsel Gods en kind!
Dat is de reden van uw koen bedrijven;
dit deed u vijftig jaar getrouwig blijven,
o Zuster, naast dien tak
| |
[pagina 91]
| |
van 't menschdom, die gescheurd bij stormend weder,
gescheurd door Adams schuld, eilaas, omneder
en uit de kroone brak.
O vijftig jaar getrouwe aan zulke plichten,
wie zal den weerden lof uws lijdens dichten;
wie zal u doen verstaan
bij dezen die, gerust en roekloos, volgen
den wereldstroom, waarin zij, meêgezwolgen,
ten diepen afgrond gaan?
O laat ze, en blijft, om God, het menschdom helpen;
de wonden die het draagt, uit meêlijen, stelpen;
en eeuwig is de kroon,
die vijftig jaren dienst bij zijne kranken
u geven zullen; God zal zelve u danken,
zal zelve zijn uw loon!
Guido Gezelle. |
|