zelven: ngo Siao tsjong = ik kleene worm, of ngo tsoey yen = ik mensch-zondaar.
Spreekt men aan iemand van den zelfsten rang, zoo zegt men ta ko = groote broeder, en men noemt eenszelven: hiong ti = kleenen broeder.
Eene getrouwde vrouwe krijgt bij haren name het woord koe = roemweerdig.
Eene oude vrouwe uit het volk is eene lao popo = oude moeder, ofwel, bij misprijzen, lao sjen = oud lichaam.
Eenen vreemdeling, dien men aanspreekt, noemt men altijd: sien sen = mijnheer. Geen één Sinees die daaraan te kort blijft.
Dikwijls voegt het volk bij den gewonen name den name van het ambacht, Lioe lao sen = Lioe, leeraar; Ma py tsiang = Ma, schoemaker; Tsjang moe tsiang = Tsjang, schrijnwerker; Ko tong tsiang = ko, slotmaker.
Hier volgt het begin eener samensprake tusschen eenen Sinees en eenen vreemdeling:
- Ik, uw kleene broeder, mag ik den name kennen van het roemrijk land van mijnen grooten broeder?
- Mijn ootmoedig land is... Vlanderen.
- Uw roemrijke name?
- Mijn ootmoedige name? Wel,... Tao yuen min.
- Zijn de eerbiedweerdige ouders van mijnen grooten broeder nog in 't leven?
- Zij zijn overleden.
- Ik beklage mijnen grooten broeder.
Enz. enz....
Sineesche beleefdheid kan wel eenigen uitstand hebben met de beleefdheid van andere volkeren, maar is verre van aan vlaamsche beleefdheid te gelijken.