De Franschen, speurende achter roof en brand, kwamen eindelinge ook den Burgweg van Veurne afgezakt, tot aan Oeren toe. En terwijl zij daar 't goed en 't bloed der ingezetenen verteerden en verbeurden, wierden zij ook meester van de kerke.
Zij stolen en verongelukten het kerkegoed; ontvoerden de twee schoonste van de drie klokken; rukten het houten beschot van 't middengewelf af, verdenkende dat de boeren daar hun goed in geborgen hadden; klauterden langs de kraaibekken tot aan 't windhaantje van den torre, dat zij roofden; deden het kruis zijne twee kunstig gesneden armen af; ja! beschoten de onthaafde kerke met geschut en zochten om brand te steken aan den voet van Ons Heeren kerkhofkruis!
De Priester, dien zij van zijne kudde weggedreven hadden, en keerde nooit meer weder; want met het Concordaat wierden Oeren en Alveringhem ineengesmolten. De Pastorije wierd afgebroken en, steen voor steen, naar Alveringhem gevoerd, om daar, als een burgershuis, weêrom opgebouwd te worden. De kerkerenten vielen Alveringhem ten deele; het overgeblevene kerkallaam gerocht waar hier waar daar verspreid, in de kerken en de capellen van 't gebuurte; - en ja, tot gezamentlijke gedachtenisse, zoo van de verledene en betere tijden, zoo van de fransche goddeloosheid, - bleven en blijven tot heden toe de naakte muren staan van 't heiligdom.
Negenmaal 's jaars, onder andere dagen op Sint Jans en op Sinte Amplonien dag, 9sten in Kortemaand, komt de Geestelijkheid van Alveringhem tot Oeren in de kerke de goddelijke diensten doen. Alsdan trekken de parochianen nog welgezind naar ‘hunne’ kerke; alsdan luidt het zilveren klokske nog, vroolijk zooals eertijds; en daar waait als een geur van verledene tijden over heel het landschap.
Te snel gaan die dagen voorbij en te spoediglijk wordt, rondom het kerkske, alles wederom stille. Op den grond van de oude pastorije staat een werkmanshuizeke, nabij het heiligdom, dat daar langs den weg staat te treuren als eene verlatene weeze, 's zomers, tusschen groene boomen