De Rake en de Vorke
‘JA, ja, ik ben hier de Rake en gij zijt de Vorke,’ riep moeder Blanke op haren zone Goejan, die zoo goed was dat hij niets en kost ontzeggen.
‘'t Zal nog al beteren;’ zei daarop de zone, meer of min verbaasd.
‘Beziet dat:’ hernam de vrouwe, ‘niet willen verstaan... Ik zamele gedurig in, lijk de Rake pleegt, ik scharte, spare en vergare; gij integendeel verricht het werk van de Vorke, die alles wegwerpt. Waar schikt ge te belenden?’
‘Och! moederke, als 't u belieft, ge 'n hebt het niet al gezeid,’ gaf Goejan ter antwoorde, ‘de Rake en is er niet van doene zonder de Vorke, wat zou ze? Tot wat dient ingepotte geld, als er niemand en is, wiens hand het laat blinken, rollen en rinkelen?’
‘'t Is nog tijd genoeg!’ sprak moeder Blanke, het hoofd al schuddende, en ze raapte een leme van den vloer om ze in den heerd te smijten. Alle baten helpen.
Sedert dien reeds lang geleden dag, wordt er van een karigen, gierigen mensch gezeid: ‘'t is een Rake’ en van een verkwister: ‘'t is een Vorke.’
Wie is de beste van de twee?
Uit Berchem
V.D.M.