werpen en elders. In de middeleeuwen was het gekrompene en nog zeldzaam.
Fel beteekent hier: boos, kwaad.
Harde = hard, stijf, straf, zeer.
Haer is het meervoud, en komt overeen met het gedacht dat in het enkelvoudig volk begrepen zit. Haer of hare diende in de middeleeuwen als bezittelijk voornaamwoord voor het enkelvoud van 't vrouwlijk, en voor het meervoud van alle geslachten. Sedert de jaren 1300 vindt men ook hun, hunne, in het meervoud.
Hoefsch = hoofsch, beleefd lijk men ten hove pleegt te zijn. Vgl. het fransch Courtois, van Cour.
Can der of, meest in één woord, cander = kander, kan er. Der is hier de verzwakte uitsprake van daar. Kan er, tot over weinige jaren nog kan'er geschreven, is verminkt uit kander.
Comenscap, nog hedendaagsch vlaamsch, voor: koopmanschap. Sc = sk verbeeldt de oude, nog veelvuldig in zwang zijnde uitsprake van hetgene later sch geschreven en gesproken wierd.
Luden = luiden, is hollandsch, voor het vlaamsche en brabandsche lieden. Vergelijkt: duitsch en dietsch, duur of dure en diere, vuur en vier, kuiken en kieken.
Pleyn is het latijnsche planus, een schuimwoord dat wij gelukkiglijk, als bijvoeglijk naamwoord, altijd door: effen, in spreek- en schrijftale vervangen.
Rike. De middeleeuwsche schrijvers en zetten geen twee klinkers op het ende der lettergrepe. Alzoo staat rike voor ons hedendaagsche: rijke, bomen voor: boomen.
Rike heeft de oude, oorspronkelijke e bewaaard, die bijgevolge geene overtollige of slepende e en is, lijk sommige welweters dat heeten; even als dat er geene overtollige en onoorspronkelijke e en staat als wij zeggen of schrijven: die berg is schoone, die mensch is milde, die weg is leege, die hage is groene. Maar 't is eene onoorspronkelijke e, als wij zeggen: dat volk is arme, die mensch is blonde, die weg is hooge.