Tot een afscheid
Zoo moest dus ook deze ‘Beweging’ eindelijk worden ‘opgelost’. Is niet dit woord, en niet ‘beëindigd’, het goede, voor de opheffing van een tijdschrift dat, gegroeid uit een artistiek geestelijke verjonging, zijn doel heeft bereikt? Want, hoewel een ieder zal begrijpen, hoezeer het den leider daarvan moet ter harte gaan, als ‘zijn tijdschrift’ niet meer zal bestaan, en hij zeker de eerste zal zijn om aan die doelbereiktheid te twijfelen, toch geloof ik aan een zekere fataliteit, in dien zin, dat een bestaansnoodzakelijkheid zich zelf op het goede oogenblik uitschakelt.
Wanneer ik dan nog eens hier mijn bewondering en dank uitspreek tegenover dien leider, dan zal men mij wel voor dit persoonlijk feit willen verontschuldigen. Bewondering voor de talentvolle en energieke wijze waarop hij onvermoeid het tijdschrift gedurende zoovele jaren heeft weten te leiden en in stand te houden. Dank, en nu moet ik wel zeer persoonlijk worden, voor zijn toegeeflijkheid tegenover mij, omdat ik meen zelf te kort te zijn geschoten in mijn verplichtingen als redacteur. En die toegeeflijkheid heb ik te meer leeren waardeeren, als ik met hem de verschillende oorzaken daarvan, zoowel van algemeenen als van persoonlijken aard, met het pijnlijke gevoel van zelfverwijt besprak.
Ik had zoo gehoopt dat juist een tijdschrift als ‘De Beweging’ ook voor vele andere schrijvers over beeldende kunst - er was gelukkig een enkele uitzondering - een groote aantrekkelijkheid zou hebben gehad. Want het uitsluitend schrijven in vakbladen heeft het nadeel dat deze alleen door vakgenooten worden gelezen, terwijl juist de ‘leek’ moet worden bereikt. En