De Beweging. Jaargang 15
(1919)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
Politieke aanteekeningenTroelstra's socialistische staatsinrichtingVan een juridisch politicus als Mr. Troelstra was te verwachten dat zijn plan voor een nieuwe staatsinrichtingGa naar voetnoot1) duidelijker lijnen zou doen zien, dan zijn vage socialiseeringsplannen, die elders in dit nummer gekritiseerd zijn. Hij had daarvoor bovendien velerlei gegevens tot zijne beschikking, waar in de nieuwste staten van Europa een geheel jong staatsrecht in wording is, en ook bij ons te lande allerlei denkbeelden geopperd en besproken worden. Ongetwijfeld heeft Mr. Troelstra's plan de verdiensten van eenheid en systeem, die het zoo overzichtelijk maken dat de uitvoerbaarheid ieder voor oogen staat. Men kan zich denken dat een grondwetsherziening op dezen grondslag in behandeling en de nieuwe staatsinrichting binnen korten tijd tot uitvoering komt op dezelfde wijze als dat met het evenredig algemeen kiesrecht is geschied. Het zou eene verandering brengen in ons staatswezen en in velerlei opzichten eene verbetering, zonder dat onze vaderlandsche wereld daardoor op haar kop zou staan. In het gebouw der Tweede Kamer zou de ‘nationale vergadering’ samenkomen, en aan de overzijde niet meer de rustige Eerste Kamer maar een waarschijnlijk woelige ‘Arbeidsraad’, met geheel andere personen en gebruiken. Departementen en ministers zouden met beide takken der volksvertegenwoordiging vele en velerlei verhandelingen hebben en ondertusschen het land regeeren. Natuurlijk is Mr. Troelstra's plan niet zoo volledig dat er niet velerlei vragen gesteld kunnen worden, b.v. over de verdeeling en de organisatie der departementen van algemeen bestuur, doch | |
[pagina 181]
| |
dat zijn details die aan de hoofdlijnen niets afdoen. De schrijver van ‘Hervorming van het parlementaire stelsel’ (Aprilnummer ‘De Beweging’) kan met zeer veel voldoening constateeren dat aan zijn voorstellen in Mr. Troelstra's plan zoo goed als geheel is voldaan. Het parlement blijft de kern der staatsinrichting en verbetert zijn werkwijze door instelling van vaste commissie's, die actief aan de voorbereiding en indiening van wetsontwerpen medewerken, en elk in een eigen omschreven gebied toezicht houden. Een regeeringspresident die ‘algemeene zaken’ beheert is het werkelijke hoofd der regeering. Voor het denkbeeld dat kabinetsvorming en programopstelling geschieden op den basis der grootst mogelijke meerderheid blijft in Mr. Troelstra's plan, evenals bij elk plan, de gelegenheid open. Dit kan dan ook moeilijk door de staatsinrichting, maar moet door practijk en traditie ontstaan. Waar het plan geen aanwijzing geeft voor een regelmatige oplossing van een kabinetscrisis, is eigenlijk al reeds aangenomen dat er zich steeds meerderheden in de nationale vergadering zullen vormen die de regeeringsverantwoordelijkheid moeten aanvaarden. Onttrekking aan die verantwoordelijkheid om redenen van partijbelang erkent Mr. Troelstra blijkbaar niet meer. Daarom kan hij Eerste Kamer, Staatsraad en 't erfelijk of gekozen Staatshoofd elimineeren. Het belangrijkste deel van het plan is de Arbeidsraad die het tweede deel der volksvertegenwoordiging zal zijn. Het belangrijkste omdat dit voor ons land iets geheel nieuws is. Vandaar dat Mr. Troelstra hierover zeer uitvoerig schrijft, zonder dat die uitvoerigheid van doel en nut ten volle overtuigt. Een organische volksvertegenwoordiging, niet samengesteld door de atomistische individuen van het volk, maar door de organen waarin het volksleven tot uiting komt. Is dat denkbeeld nieuw? Ik meen dat Dr. A. Kuyper, dat A.S. Talma, dat Mr. M.W.F. Treub, er wel eens over schreven. Is het niet een lievelingsdenkbeeld der katholieken, die een herleving der gildenmaatschappij als vrome wensch koesterden, en alles wat er op geleek uitbundig begroetten? Heeft ook Mr. de Savornin Lohman niet veel verwacht van de Kamers van Arbeid? En werden niet door vrijzinnig-demokraten denkbeelden in deze richting | |
[pagina 182]
| |
van Dr. Van Hettinga Tromp ondersteund? Wanneer dit overwogen wordt moet men zich verwonderen dat Talma's Raden van Arbeid, die minister Aalberse organiseert zoo armelijk uitgevallen zijn en niet door bijval van alle zijden steviger en hooger georganiseerd in elkaar gezet zijn. De oorsprong van Mr. Troelstra's plan ligt echter duidelijk elders. Niet door voorgangers hier te lande werd hij geïnspireerd. In November van 't vorig jaar verwierven arsolraden zijn genegenheid, en de overblijfselen daarvan in de staatsrechtelijke plannen van Berlijn en Weenen zijn hem ten voorbeeld geweest. Dat er aan Raden als organische vereenigingspunten voor de samenwerking tusschen vertegenwoordigers van beroepen, groepen, vakken, bedrijven, enz. behoefte bestaat heeft de practijk bewezen. Werkloosheidsraad, Woningraad, Bedrijvenraad, Armenraad, Gezondheidsraad, Hooge Raad van Arbeid, Onderwijsraad zijn voorbeelden hoe uit eigen initiatief of op wensch der regeering ‘radende’, dat is adviseerende college's tot stand kwamen. Mr. Troelstra wil echter aan de organische volksvertegenwoordiging meer te doen geven dan het verstrekken van advies. Hij wil de Arbeidsraad mee laten werken in wetgeving en regeering. Daarbij stelt hij echter duidelijk vast dat dit geschiedt op aanwijzing en onder controle van het eigenlijke parlement. Twee concessie's doet hij om de ondergeschiktheid van de Arbeidsraad minder voelbaar te maken. Ten eerste kunnen vertegenwoordigers ook zitting krijgen in de vaste parlementscommissie's die te samen met een minister regeeren. Ten tweede kunnen uit den Arbeidsraad onder-ministers worden benoemd. Tegen het geheele plan bestaan verschillende bezwaren die niet principieel, maar die van organisatorischen aard zijn. Daarmede bedoel ik dat de inrichting van deze organische volksvertegenwoordiging maakt dat zij niet kan werken en daardoor ook het werk van het eigenlijke parlement en van de departementen zal belemmeren. In principe is het juist dat de staatsregeering, vooral in de naaste toekomst, niet meer den raad en de hulp kan ontbeeren van de velerlei organisatie's die uit zichzelf ontstonden, of die zij ter voorziening in een demokra- | |
[pagina 183]
| |
tische besturing in het leven riep of nog roepen zal. Het ligt voor de hand dat het nieuwe staatsrecht daarmede rekening moet houden, en zooals het oude staatsrecht reeds autonomie aan de gemeenten verleende, het nieuwe dit ook aan allerlei andere organen van de volksgemeenschap zal moeten doen. Deze erkenning sluit echter niet in dat Mr. Troelstra's vorm de juiste is, al kan niet ontkend worden dat die vorm logisch gedacht is. Juist is de vorm alleen dan, wanneer het doel goed bereikt wordt en geen ander hinderlijk nevenverschijnsel optreedt. Niet het meer of minder verwikkelde is hierbij kenmerk van een goede organisatie, maar ‘al het overbodige is de dood van het eene noodige’. Het is n.l. overbodig om verschillende ‘raden’ waaraan behoefte ontstaat bijeen te brengen, en dan voor het gezamentlijke radensysteem een taak te verzinnen. Elke raad kent en voelt voor een gebied van eigen belangen, maar is daarom niet bevoegd op het gebied van een anderen raad. Het samen komen zal een beperking van 't ledenaantal mee brengen dat aan een goede organische vertegenwoordiging te kort doet. De velerlei belangen die door de organisatie's behartigd worden, vormen bijeengebracht en gegeneraliseerd weer hetzelfde gemeenschapsbelang dat door het parlement wordt voorgestaan. Competentiestrijd is daarom onvermijdelijk. Een zelfde strijd kan ook ontstaan tusschen minister en onderminister en in de vaste parlementscommissie. En het kan vermeden worden door de organische vertegenwoordiging niet in, maar bij de regeering te plaatsen in velerlei raden elk in een eigen passend verband. Daarbij blijft dan nog de vrijheid en de vrije ontwikkeling die in Mr. Troelstra's plan met onderschikking en onderdrukking bedreigd worden.
18 Aug. 1919. Is. P. de Vooys. |
|