De Beweging. Jaargang 15(1919)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 172] [p. 172] Kleine gedichten Door Marie Cremers De droom Ik heb niet één vorm, ik heb er duizend: ik ben de wolk, ik ben de wind, ik ben de trotsche orkaan die duizelt van eigen wanhoop en de mist die stille droomen mint. Ik ben het bloeien en ik ben het welken, ik ben het leven en ik ben de dood, ik ben het vallend blad, de frissche lentekelken, ik ben in eb en vloed, in nacht en morgenrood. Ik zoek den vrede en ik min het rustelooze; ik ben de hartstocht die zichzelf verteert. Ik voel de doorn aan alle zachte rozen, - ik ben de Droom die immer meer begeert. Verstand en hart De weg van het verstand is hard en steenig en wordt gebaand door moeitevolle strijd. De weg van 't hart als een rivier zoo lenig, die buigend om de steilste klippen glijdt. [pagina 173] [p. 173] O, vergelijk ze niet de beide wegen! Wie een rivier bevaart ziet ander schoon, dan wie, al klauterend, de bergen is bestegen, en iedre weg bevat zijn eigen loon. Twijfel Ik weet niet waarheen mijn weg voert, ik ga door woestijnen. Vreemd staan silhouetten en lijnen, mijn hart is bang en ontroerd. Welke weg moet ik gaan? - Geen antwoord ruischt door de luchten. Ik hoor mijn beklemde zuchten. - Is alles waan? Ik kan niet verder. Ik wacht. - Ik wacht op het innerlijk teeken, ik wacht op een stem die zal spreken... Benauwd is de nacht. Ik leg mij neer in het zand; stikkend zwart is het zwijgen. Ik hoor van mijn hart het hijgen, de heete bodem brandt... Het is of een hand mij wil worgen - ...Een koele witte veer strijkt op mij neer. - Is dit de morgen? Flitsen Ik ken niet anders dan mijn aardsche land, waardoor van tijd tot tijd de bliksemschichten van andere sferen aan de overkant mij verontrusten met hun felle lichten. [pagina 174] [p. 174] Dan wijkt de sluier voor een korte wijl, dan wordt één oogenblik mijn horizon doorspleten, dan lichten alle dingen hel en ijl. - Maar weldra lacht weer de aarde en 'k ben den glans vergeten. Ontoegankelijkheden Wij dralen aan de poorten van elkanders zielspaleizen en wachten tot de deuren eindlijk open gaan, gehurkt als Oosterlingen in berustend peinzen - of met de drift die vensters in wou slaan. Daarbinnen troont geheimnisvolle koning, die ongenaakbaar 't eigen leven voert, en slechts verschijnt ten drempel zijner woning, wanneer verlangen naar een gast zijn ziel ontroert. Zoo zijn wij beurt om beurt de onverbiddelijke vorsten, die schuil zich houden waar geen menschenoog ons doen bespiedt. Wij vragen niet wie buiten hongren, dorsten: de klacht van andren roert ons wreed hart niet. Purperen tulpen O laat mij die doode bloemen niet zien! Begraaf ze met zachte handen. Hun hart is blauwig gebroken, hun oog is rouwig geloken. Ze zijn verwrongen in stervensnood, verwoest en geschonden door heftige dood. - Bedek, o bedek hun schande! Vorige Volgende