neiging bestaat om terug te keeren tot de verhoudingen van vóor den oorlog, omdat dit het eenvoudigste en het gemakkelijkste schijnt. Eenerzijds brengt de liberale gedachtensfeer mede dat herstel van het ekonomische leven voor handel en nijverheid moet voorafgaan aan vèrgaande hervormingen. Er is zooveel vernield, er is zoo weinig geproduceerd, dus laten wij dit eerst inhalen. Anderzijds dringt de arbeiderspolitiek terug naar de gedachte eener geleidelijke verheffing van het lot der arbeiders. Zij hebben in den oorlog zooveel ontbeerd en geleden; laten zij nu ook hun deel krijgen door beter loon voor minder zwaren arbeid en door verzorging in tijden van nood.
Beide richtingen loopen echter dood. De feiten bewijzen het al te duidelijk dat eene zuiver ekonomische politiek zonder sociale maatregelen onuitvoerbaar is. Over de geheele wereld gaan kortere arbeidstijden, hoogere loonen en allerlei sociale regelingen vooràf aan eene hervatting der productie. Er moet worden toegegeven.
Maar anderzijds komen schrikbarende duurte en werkeloosheid de illusie's der arbeiders verstoren, dat de verworven concessie's hun lot merkbaar kunnen verbeteren.
Is het een of ander hier en daar het geval; herstelt zich handel of industrie met goede winst in eenig bedrijf, of heeft een enkele groep arbeiders werkelijk een betere positie, in het algemeen genomen is dit niet het geval.
De groote verschuivingen van vermogens en inkomens, die in den oorlog hebben aangevangen en nog steeds verder zich voltrekken, mogen den schijn van meer welvaart wekken, vooral waar de verbeterde positie zich in meerdere luxe uit; daar beneden blijft de grootere achteruitgang weliswaar minder zichtbaar maar toch werkelijk.
Het over de geheele lijn dalen der welvaart, zich vertoonende als duurte of anders uitgedrukt als daling der geldwaarde, zou nimmer zooveel onrust en onzekerheid wekken, indien het niet gepaard ging met een groote verandering in de onderlinge verhoudingen van vermogens en inkomens.
Daarin ligt de groote en diepe oorzaak der algemeene ontevredenheid.
Een kleine groep arbeiders, wie het goed gaat maakt het