De Beweging. Jaargang 15
(1919)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 371]
| |
De wijsbegeerte der wiskunde van theistisch standpuntGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 372]
| |
We zijn alle solipsist geboren. We zijn alle willoos, redeloos, vraagloos geweest. En nu wéten we. En twijfelen. We weten weinig, en we twijfelen vaak te weinig, maar àls we twijfelen, wéten we toch, dat we níet weten. Dat we weten willen. Dat we vrágen. Niet in wijsheid misschien, maar toch ook niet in redeloosheid. Waar is de overgang geweest in ons leven? Is er een overgang geweest? Kunnen we ons zulk een overgang denken? Van vaag naar scherp, van onszelf naar het andere, van éen naar veel? Gevaarlike vragen voor wie iets liefheeft, dat in hem is. Want wee hem, als hij het buiten zich stelt....
* * *
De Heer Vollenhove héeft gestudeerd. En héeft zich bezonnen. Met zijn warm geloof is hij de kilte van het symbool en de formule nader getreden. En hij heeft bestaan. Met eerlike nauwgezetheid heeft hij de inzichten van velerlei andersdenkenden overwogen. En ongetwijfeld is hij bij dat overwegen zelf op menig punt ‘andersdenkend’ geworden. Maar níet op het hoofdpunt: niet op het punt van het geloven, d.i. het weten zelf. Aan het eind van zijn werk als aan het begin kon hij verklaren: ik ben dualist. Ik zie onderscheid. Onoverbrugbaar, onlochenbaar, onherleidbaar onderscheid. Tussen denkvrijheid en natuurnoodwendigheid, tussen behoren en zijn, tussen norm en feit, tussen God en Zijn schepsel. Ik zie het een en ik zie het ander, en ik zie dat het een het ander niet is, en dat ik het toch ben, die beide zie. En hij noemt die zekerheid intuïtie: konkrete intuïtie, die zelfbewustzijn, en metafysiese intuïtie, die wereldkennis is. En dan de analytiese intuïtie, die beide verbindt en scheidt. Tese, antitese en syntese. Boeddha, Shanga en Dharma.... En die drie-eenheid van intuïtieve zekerheid is hem bron van àlle zekerheid: menselike, maar naar goddelike norm gerichte zekerheid. En aan het eind als aan het begin verwerpt hij de oplossing en de zelfverkering en de uitwissing van die tegendelen in en | |
[pagina 373]
| |
door de eenheid. Verwerpt die als vernietigend voor alle gezag en alle afhankelikheid, voor alle geloof en alle demoed. En handhaaft onwrikbaar zijn standpunt: teïsme is dualisme en monisme is relativisme, nihilisme, ateïsme. Vanuit dat standpunt beoordeelt hij de wiskundige filosofemen van alle tijden en ziet ook daar de drieslag. Enerzijds een monisme, dat de stof vergoodt, en leidt tot empirisme. Anderzijds een monisme, dat de stof lochent, en voert tot formalisme. En eindelik en alleen de erkenning van de intuïtie, van de onmiddellik-gegevene en algemeen-geldige, de feitelik-menselike en normatief-goddelike, de onbewijsbare en onlochenbare intuïtie als grondslag van àlle zekerheid, ook in de wiskunde, die verenigbaar is met het dualisme, met het teïsme, met het kristelik geloof. Over biezonderheden spreken wij nu niet. De plaats, die de schrijver aan de denkers van voorheen aanwijst, zal niet door ieder als de juiste worden erkend, en de daarbij gebezigde argumenten zullen niet ieder overtuigen, maar niemand zal de indruk krijgen, dat die plaatsaanwijzing lichtvaardig is geschied en niemand zal de aangevoerde gronden geheel ter zijde kunnen stellen. En dat in sommige meer techniese gedeelten de kracht van de blijkbaar filosofies goedgeschoolde maar mathematies weinig ervaren schrijver te kort is geschoten, waar het het zuiver weergeven van nieuwere wiskundige ‘Errungenschaften’ betrofGa naar voetnoot1), doet aan de hoofdstrekking van het werk niet af. En die hoofdstrekking is de konsekwente doorvoering van het dualisties beginsel, dat voor de schrijver een levensbeginsel is, op een wijze en met een kracht, die waardering afdwingt ook van wie het niet aanvaardt. Dr. Vollenhove heeft een weg afgelegd, die vóor hem nog door niemand was gebaand: de weg die van het vaak zo starre dogmatisme van de teoloog naar de wetenschappelike teorieën van de matematikus voert. En hij heeft die weg niet afgelegd als teoloog, en ook niet als matematikus, maar als een, die het geloven liefheeft, doch het | |
[pagina 374]
| |
denken niet versmaadt. Dr. Vollenhove heeft zijn moedig ondernomen taak wèlvolbracht.
* * *
En nu de overgang? J.H.V.H.....De Onnoembare...De Onzienlike.... Door Wie en in Wie alles is, wàt is en voorzover het is.... De Alfa en de Omega, door geen woorden te beschrijven en door geen verstand te verstaan. Liefde, Toorn en Gerechtigheid, maar geen menselike liefde, geen machteloze toorn en geen zeggelike gerechtigheid. Al-Oorzaak, maar Zelf geen schakel in de Keten-van-Oorzaken-en-Gevolgen, in de kringloop van Zijn en Niet-Zijn, namaroepa.... Voor Wie geen uur is en geen tijd,....en geen maat en geen tal, geen eindigheid en geen te noemen oneindigheid.... Èn de tafel van twee, c.s.!
* * *
Ís er een overgang, vragen wij opnieuw? van kind naar denker, van het algemene naar het biezondere, van geloven naar rekenen, van God naar de Natuur?.... Dr. Vollenhove ontkent, de hegelaar bevestigt. Tertium non datur?.... ‘Het kan zijn’, antwoordde de Boeddha der Pitaka's op de meeste vragen, die uit de wereld der stelligheid tot hem kwamen, ‘en het kan ook niet zijn. Wellicht ook beide, of geen van beide....’, en Brouwer is er na zelfstrijd en bezinning toe gekomen het principium exclusi tertii als wetenschappelike en wijsgerige grondslag te verwerpenGa naar voetnoot1). Ìs er een overgang? Of ìs die niet? Of beide....of geen van beide....?
* * *
Ieder mens spreekt twee of drie talen tegelijk, en denkt in | |
[pagina 375]
| |
vijf of zes misschien,....of oneindig veel! Talen, die in geen woordeboek zijn afgeperkt en in geen woordeboek ooit af te perken zullen zijn. Talen, die méer van elkander verschillen dan Sanskriet en plat-Amsterdams en nader aan elkander verwant zijn dan Dr. Vollenhove aan het dualisme. Taaltrappen, als ge wilt, onderscheiden naar de hechtheid van hun samenhang, naar de mate van hun levenskracht, naar de waarde van hun sentiment. En verbonden door de zielestof van de denkers of sprekers of hoorders, door hun hopen en vrezen, door hun geloven en weten. Of is de taal van alle dag, de praattaal, de taal van ‘'t is welles’ en 't is nietes’, niet onderscheiden van de stem des geestes, die onze diepste overtuiging uitstamelt? En óok onderscheiden van de ‘taal der wetenschap’, die stelligheid bewijst door van stelligheid uit te gaan, als de alchymist, die een goudstukje in de mouw heeft? En de man van wetenschap heeft toch ook een overtuiging, ook hij hoopt en vreest, gelooft-en-weet of gelooft-en-weet niet of weet-niet-of-hij-gelooft-of-niet. En spreekt inwendig een andere taal dan die hij naar de zetterij stuurt. Een meer primaire, meer gevoelde, minder verstaanbare en vertaalbare taal. Maar zijn persklare kopie draagt er toch de stempel van, al is daar geen teken voor in de zetterskast... Tenzij misschien de ‘2’ de stempel is op Dr. Vollenhove's werk? * * *
Dr. Vollenhove doet schrijver dezes de eer aan, zijn scherpste aanval op hem te richten, en hem als de meest konsekwente formalist en kommunistiese pragmatist te kenschetsen en te veroordelen. Maar die kenschetsing en die veroordeling zijn tweetalig! In de taal des verstands en der wetenschap toont Dr. Vollenhove klaar en duidelik aan, hoe vaak en hoe zwaar ik tegen het dualisties beginsel gezondigd heb, dat ik aan geen normen en geen feiten, geen leerstellingen en geen tafels-van-vermenigvuldiging geloof. Wat ik roerend met mijn (hoogst loyale) bestrijder eens ben. Maar in die andere taal, de taal van gemoed en gevoel, van doel en van wil, die emotionele taal, welke de schrijver op soms zo welsprekende wijze aan | |
[pagina 376]
| |
zijn wetenschappelik betoog paart, in die andere taal gesproken, zijn wij het in 't geheel niet eens. ‘Zoo schept het pragmatisme een hedonistische logica en wiskunde. Dat het Christelijk Theïsme deze opvatting niet huldigen kan, spreekt vanzelf. Immers de fout van alle hedonisme is 't breken met 't gezag en de afhankelijkheid,’ voert de schrijver mij tegemoetGa naar voetnoot1). Ei, ei, de fout? En (maar nu ben ik het, die kursiveer): het gezag en de afhankelikheid? Nu meen ik toch een ander stempel te zien, dan een onnozel cijfertje! ‘De veritate non disputandum’, heb ik mij eens laten ontvallen, en Dr. V. heeft die ketterij ook trouw op mijn zonderegister geboekt. Voor hèm is dus de waarheid géen ‘Geschmacksache’, maar norm, hoogste norm. Welnu, als dat zo is, mag ik hem de eis stellen, het gebruik der door mij gekursiveerde lidwoorden te rechtvaardigen. Wat wij kommunisten als ‘gezag’ erkennen: gemeenschapsgevoel, redelikheid en oordeel, en de doelstellingen, waarvan wij onze daden ‘afhankelik’ maken, mogen ú ongenoegzaam of zelfs verderfelik voorkomen, goed. Maar is het wijsgerig, daarom de ganse omvang der begrippen ‘gezag’ en ‘afhankelikheid’, die tezamen toch feitelik niet meer of minder omvatten dan het geestelik kausaliteitsbeginsel, op het algemeenst gesteld, enkel voor u en uw geestverwanten op te eisen, en zo aan anderer bestaan in de grond der zaak het kenmerkend attribuut van geestesleven te ontzeggen? Of is het zo niet bedoeld, en sprak de naar-wijsheid-begerige hier voor een ogenblik de ‘taal-van-alle-dag’, waarin ‘het’ gezag en ‘de’ afhankelikheid een vrij wat minder verstrekkende betekenis hebben, en niet anders zijn dan de (onder nette mensen natuurlik) gangbare uitdrukking voor het gezag van de-burgemeester-en-de-diender-van-vandaag en de afhankelikheid van de ‘mindere man’ van de ‘hogere standen’, wier hoogheid toch eigenlik enkel gegrond is op het bezit van die metalen dwangbevelen ten laste hunner medemensen, wier stempel ik zoëven op uw woorden meende te onderscheiden? en wier randschrift mij altijd doet denken aan het oude rijmpje: | |
[pagina 377]
| |
‘God zij met ons. - Mocht ik het korrigeren,
't Was: God zij met hen, die dit metaal ontberen!’
* * *
Ik heb hierboven van de ‘zielestof’ gesproken, die onze simultane denk- of spreektalen met elkander verbindt: het stramien, waarop die woordpatronen zijn geborduurd, die soms van ver of van nabij beschouwd een zo verschillende indruk kunnen maken. En ik heb van stempels gesproken. Maar allerminst zou ik het wagen, nu ook op die geestelike ondergrond van Dr. Vollenhove's gedachtewerk een stempel te willen drukken: zelfs de vier medeklinkers, waarmede de oudste monoteïsten de (of het?) Onzienlike aanduidden komen mij daartoe te menselik, te beperkt, te eigengerechtigd voor. Maar wel zou ik hem willen vragen, dan ook zelf niet te vlug met het klassificeren van ‘ondergronden’ te zijn! Want het zou wel eens kunnen wezen, dat veel van wat men voor verschil in ‘wereld’-beschouwing heeft gehouden, in hoofdzaak niet anders was dan verschil in beschouwing van ons kleine, uiterlike mensenwereldje, en dat iedere poging, een diepergaand onderscheid tussen ziel en ziel in woorden te willen benaderen op ons onvermogen zou afstuiten, een norm voor die vergelijking aan te wijzen. En zonder dat is toch iedere woordestrijd over dualisme of monisme, of zelfs ook teïsme of ateïsme, ijdel geklank. Natuurlik ben ik dualist, in zoverre ik ook in het betrekkelike onderscheid, verandering, tegenstelling erken. En natuurlik is Dr. Vollenhove monist en relativist, in zooverre hij de tegenstelling zelf en het besef van die tegenstelling in betrekking tot de beide leden ervan beschouwt. En het teïsme? Naar de zuiver-indikatieve woordwaarde beschouwd, dat wil zeggen naar hun relatie tot aanwijsbaarheden, zijn de volzinnen: ‘God bestaat’ of: ‘God bestaat niet’, volkomen gelijkwaardig met: ‘ik beweer’ en ‘ik beweer-van-niet’: zin, redelike en zedelike zin krijgen zij enkel door hun emotionele waarde, dat is door hun relatie tot de doelstellingen, die eraan ten grondslag liggen, en waarop zij gericht zijn. En die doelstellingen kunnen van individu tot individu zó verscheiden zijn, en op zó verscheiden wijs in het woordeweefsel zijn vervlochten, dat de overeenkomst of het | |
[pagina 378]
| |
verschil in de eindformule, waartoe ieder komt, al heel weinig zegt ten aanzien van de aard der gegevens, waarvan hij is uitgegaan. En als Dr. Vollenhove, gelijk ik hartelik hoop, ook in zijn tegenwoordige werkkring nog eens gelegenheid vindt, zijn studie in de aangevangen richting voort te zetten, dan moge hij zich niet tevreden stellen met de gelukkige verworvenheid der ‘2’. maar ook ons arme relativisten, die nog niet tot éen (laat staan tot tien!) kunnen tellen, een beetje de weg willen wijzen, die van de eenheid van ons gedachteleven naar de veelheid der aanschouwing voert.
Amsterdam, 4-5-'19. |
|