| |
| |
| |
Van liefde en leed
Door
H. Moulijn-Haitsma Mulier
Smart
Smart, mij zoo lang vertrouwd,
Ik zie in het stil ontmoeten
Onzer oogen het oude groeten;
Uit uwe stroomen dronk ik,
Ik, die de Vreugd wou zijn,
Liep door het land van pijn.
Zacht streelt mijn hand uw hoofd,
Ik heb u zoo lang geloofd,
Nooit kan ik u laten gaan,
Ik heb u voor altijd verstaan.
Mijn droomen
Mijn liefsten zijn mijn droomen,
Als ik bij hen wil komen,
| |
| |
En 'k laat mij vroolijk drijven
- Dat is een lustig ontmoeten
Als ik bij mijn droomen kom;
Maar dien ik zwijgend zal groeten
Dien noem ik mijn Bruidegom.
De moeder
Plots zag ik mijn vijand,
Ik stond en ik viel weer,
'k Doorboorde mijn vijand,
En lachend weer troostte ik
| |
| |
Liefde
Toch wil het hart zijn bloei,
Al is de lentetijd al lang voorbij,
Om zwakheid van de liefste ontroert het weer,
Ja, even hoog wordt zwakheid
Als de sterkte wel geschat,
Zoo is de liefde, zwakheid zoekt ze en kracht,
Impressie
Ik ben als gij, viool, gemarteld hout,
Gebogen en gelijnd en toch gewijd,
Het is in u, dat heel de wereld lijdt,
Gij zijt de Stem, ontwrongen aan het woud.
In mij gloeit als in u bedwongen vuur,
Gevangen en omlijnd en toch gewijd,
Het is om mij, dat heel een wereld lijdt,
Ik ben de Stem, ontworsteld aan Natuur.
Stil zat ik neer, dof dreunend zong de zee
En binnen rees en daalde d'ijle toon,
Zelf werd ik tot muziek, zoo glanzend schoon
Was 't in en om mij, toen de klank verglee.
- Muziek, gij baadt in purpergulden vloed
Mijn bleeke hart, dat stervend zingen moet. -
| |
| |
Ik ben een mensch
Wat denkt gij dan, als ik uw zwakheid zag
En heel uw wezen werd mij openbaar,
Dat ik zou spotten, of in laag beklag
U vragen, wie wel d' allerbeste waar?
Neen, 'k ben als gij, niet minder, ook niet meer,
Mijzelf een raadsel, mensch vol bitterheid,
Gepijnigd hart, waarin een enkle keer
Een zachte, stille stem om Liefde vleit.
Maar om die stem te hooren ga ik ver,
Ik loop de gansche donkre wereld door,
Liefde is het Wonder, is de lichte ster,
Waar ik geboren ben en waar ik hoor.
- Als ik daarom aan u naar Liefde vraag,
Dan is 't, omdat ook ik de Liefde draag.
Verlangen
Dan is de Liefde schoon, als zonder spreken
't Hart het verlangen van den liefste raadt,
Als door een blik, een blozen of verbleeken,
Hij, wat zij wil verbergen, toch verstaat.
Dan is de Liefde schoon, is angst geweken,
En lacht geluk op het geliefd gelaat,
Als liefdes kracht is in haar daad gebleken,
En twijfel weg, waardoor haar vreugd ontgaat.
O machtig lied van het vervuld verlangen
Wie peilt uw diepte, die uw lokking ziet,
In 't winderuischen, in de zeeëzangen
Hoor ik het willen, maar de volheid niet!
- Wie had naar leven ooit onleschbre dorst,
En vond niet in het leven toch zijn vorst?
|
|