| |
| |
| |
Bonte beelden
Door
Marie Cremers
Er is een macht in ons die wil gelooven,
die wil verzoenen wat vijandig schijnt,
die de vernederingen komt te boven,
die wat besmet werd, immer weer verreint,
die alles nieuw maakt in ontembaar hopen,
die, hoe ook twijfeling haar verontrust,
gestadig naar 't onzichtbaar doel blijft loopen
en die geen dofheid in haar sluimer sust.
Onrust is in mij. - Ik zoek, kameraden,
uw lach en uw leven: ik kan niet alleen
mij in de zomersche bloemenzee baden,
nu de blijde natuur lacht en lieft om mij heen.
Geef mij een weerwoord, 't zij kwetsend of streelend,
- te lang waren droomen mijn eenige gezel.
Geef mij het leven weer, ernstig of spelend.
't Wordt mij te nauw in mijn eenzame cel!
| |
| |
Blijvend bezit is schijn.
Wij dansen heilige dansen:
vallen nu hier, dan daar,
Wie leeft in zich overgeven
is opgelost in het leven,
dat alle zielen doorstroomt
en alle harten doordroomt.
- Wie spijtig zich af wil sluiten,
dien sluit de ritus buiten;
maar wie zichzelf verloren
zijn tot den dans verkoren.
De maat
Geen ding mag te veel aandacht vragen:
eén licht doorglanst het groot geheel.
Door eén groot rythme worden gedragen
de breede ernst, het klein gespeel.
Eén Liefde drijft de dagen, nachten,
tot hunnen op- en ondergang
in immer wisselende prachten,
gebaad in zilvren sferenzang.
Eén evenwicht herstelt de scheuren
en breuken op den langen duur
en immer straalt door wolkendeuren
de zon haar louterende vuur.
| |
| |
- Geef mij de maat, die immer klaarder
de dingen meet en mij vertelt
hoe aan mijn weegschaal geen kant zwaarder
dan de andre naar beneden helt.
Geef mij de lach, die alle weenen
schakeert in haar bewogen schal,
waar iedre wanklank is verdwenen
in symphonie van het heelal!
Mijn spel
't Leven is ernst, maar ik zal altijd moeten spelen:
te lange stilte maakt mijn hart bezwaard.
In mijn verhevenheid moet nog een vogel kwelen,
wiens blijdschap als een pijl door alle zwaarte vaart.
Laat mij den scherts behouden in mijn vreugde en nooden:
er is iets in mij dat niet treuren kàn.
'k Geloof in 't Leve', al sterf ik duizend dooden,
en draag in mij de lichte lach daarvan.
Aan de dwepers
Ook ik geloof in Liefdes overwinning
omdat zij sterker is dan nijd en haat.
Ook ik werk mee aan menschheids groote ontginning
en aan het gronden van een betere toekomststaat;
maar immer boeien zal mij 't leven òm het leven;
de werklijkheid is warm van wisselend gespeel.
Ik kan mijn droomen niet fanatisch geven
aan eéne leuze. 'k Zie van ieder deel
het eigen worstlen. Ik min de contrasten
| |
| |
van licht en donker en van groot en klein:
het leven herbergt ongedroomde gasten
die wonderlijker dan onze idealen zijn.
- O, waarom ben ik zwak? - de wereld met haar steilten en gevaren,
met haar bont leven en haar wisselende schijn
zal voor mij immer 't zoet van de verboden vrucht bewaren.
- Ik moet met mijn bescheiden deel tevreden zijn.
| |
Mijn ezeltje
‘Het lichaam is uw dier waarop gij rijdt’.
Ik heb het arme dier te veel geslagen
en voortgedreven als 't niet loopen wou.
Ik heb het zware lasten laten dragen,
al hopend dat het eindlijk wennen zou.
Ik zag dat andre paardjes vlugger renden
en mij voorbij - dat was een hard gelag -
totdat ik eindelijk mij wel bekende,
dat ik mijn grauwtje daaglijks mindren zag.
Het kon niet verder en was telkens kreupel,
maar zoo gewillig en zoo vol geduld.
Ik stond beschaamd in 't spottende gepeupel,
en ieder heeft met raad mijn ooren vol gevuld.
- Ik laat mijn beestje nu niet verder loopen
dan het verdraagt en waag geen verre reis.
Ik moet het houden - mag het niet verkoopen -
en wel berusten in zijn trage levenswijs.
| |
| |
Eens zult ook Gij herinnering zijn,
in het veelkleurig gobelijn
Dan zijt gij gansch mijn eigen deel,
zal lichten als een rein juweel,
die ik als de symbolen won,
Dan groeit uw ziel langs eigen lijn
met mijne ziel oneindig voort,
zonder dat valsche flikkerschijn
van 't zuiver licht den glans verstoort.
- Ik ken uw eeuwige gelaat,
dat niets verduistert of ontstelt;
dat stralend door de ruimten gaat,
waarvan geen aardsche stem vermeldt. -
|
|