| |
| |
| |
Hervorming van het parlementaire stelsel
Door
Is. P. de Vooys
Stellingen:
I. De tegenwoordige toepassing van het parlementaire stelsel belemmert op een gevaarlijke wijze het tot stand komen der noodzakelijke maatschappelijke hervormingen.
II. Terwijl de volksvertegenwoordiging zich terecht beschouwt als de eenige gezaghebbende uiting van den volkswil beseft zij niet voldoende hoezeer haar werkvermogen is afgenomen en op hoe buitengewone wijze haar taak toeneemt.
III. Het gedeeltelijk overnemen van de taak der volksvertegenwoordiging door nieuwe maatschappelijke organen verzwakt een demokratisch landbestuur en leidt tot anarchie.
IV. Opheffing der gebleken gebreken moet samengaan met versterking van het gezag der volksvertegenwoordiging en wel door de organisatie in partij-clubs te onderschikken aan eene organisatie van werkcommissie's, die elk voor zich een gelijke taak tegenover de regeeringsdepartementen hebben als de volksvertegenwoordiging tegenover het geheele ministerie.
V. Een radikaal veranderde werkwijze der volksvertegenwoordiging kan alleen dan het gewenschte resultaat hebben, indien ook bij de vorming eener regeering het oude beginsel van een twee-partijen-stelsel geheel verlaten wordt en vervangen door dat van samenwerking der partijen op den breedst mogelijken grondslag.
* * *
| |
| |
Twee verschijnselen komen uit een woelend Europa zoo sterk naar voren, dat zij wel als vóorboden en kenmerken van een nieuwen tijd kunnen gelden. Het eerste is de volledige emancipatie, niet alleen politiek maar ook ekonomisch van de arbeidersklasse. Het tweede is het zoeken naar nieuwe vormen voor de staatsorganisatie en dus ook voor het bestuur van vrije volken. De vrijheid moet zich uiten in het zelfbestemmingsrecht, zoowel staatkundig als sociaal. Het verwerkelijken van zoo'n recht blijkt echter verre van eenvoudig te zijn, maar is een tasten en zoeken.
Niet overal vertoonen zich deze verschijnselen met gelijke heftigheid. Dat is ook volkomen begrijpelijk. In sommige staten maakt het rassen- of nationaliteiten-verschil de strijd zeer verwikkeld. De meer of minder groote afstand die er vroeger tusschen de klassen der maatschappij heerschte is ook van invloed op de mate hunner onderlinge verwijdering. Bovendien is de sterkte van het bestaande staatsverband en van de geldende sociale orde van groote beteekenis voor den weerstand die geboden wordt aan het doorbreken der nieuwe beginselen.
Deze verwekten in Oost-Europa, waar de volken voor den oorlog het meest verzwakt waren en de minste staatkundige vrijheden genoten, revoluties, terwijl de staten van West-Europa de kans hebben de opgekomen problemen geleidelijk, dus door evolutie tot oplossing te brengen. De kans; want de revolutie dreigde en dreigt ook hier wanneer niet met diep inzicht de aard der verschijnselen begrepen wordt, en de daad het inzicht gehoorzaamt om zijn aanwijzingen op den voet te volgen.
Het gunstigst staat de zaak voor de volken, die niet te lijden hebben van rassentegenstellingen, en die zich als natie éen kunnen gevoelen. Verder ook voor de staten, die hun bestuur zoo ingericht hebben, dat het volk in al zijn geledingen met volle vrijheid en naar de mate der talrijkheid zich regelmatig kan doen gelden.
Ten slotte nog voor de samenlevingen, wier ekonomische organisatie het minst van den oorlog heeft geleden en zonder groote moeilijkheden tot een normale functioneering kan worden gebracht.
Wanneer dit alles bedacht wordt, blijkt wel dat voor ons
| |
| |
land de kans groot is om aan het leed en de nadeelen eener sociale revolutie te ontkomen.
Dit is van groote beteekenis. Het is toch ontegenzeggelijk waar dat de revolutiegedachte veler harten en hoofden vervult. Aan de éene zijde door vrees, aan de andere zijde door hoop en lust, wordt een koortsachtige stemming veroorzaakt, die nog wordt aangewakkerd door de grenzenlooze onzekerheid der wereldverhoudingen. En evenzeer is het onweersprekelijk dat de emancipatie der arbeidersklasse niet kan worden tegengegaan. Spoedige oplossing, ten minste het beginnen aan die oplossing, is in ons land even dringend noodzakelijk als elders.
Daarom is het zoo belangrijk dat ons geheele volk tot het besef komt hoe gunstig voor ons de kans staat om zonder revolutie, dat is zonder machtsoverweldiging en met wettige middelen een nieuwen tijd met nieuwe verhoudingen integaan. Dat geldt allereerst hen, die bang zijn voor een revolutie.
Vrees is altijd een slechte raadgeefster. Zij belemmert een rustige kijk op de moeilijkheden en doet allicht grijpen naar verkeerde middelen, naar een prikkelend vertoon van macht al evenzeer als naar toegefelijkheid waar die niet te pas komt. Vrees verzwakt wie er aan toegeeft en versterkt den tegenstander. Vrees wekt tegenstellingen, waar voor alles op samenwerking en wederzijdsch vertrouwen aangestuurd moet worden.
Het besef dat wij in ons land een revolutie kunnen vermijden, is ook noodig voor hen, die niet bang zijn voor een revolutie, en integendeel verzwegen of openlijk ernaar verlangen. Ik zonder daarbij uit de personen, die uit lust tot avontuur of gedreven door minderwaardige motieven graag alles op stelten zouden willen zetten. Zij vormen een woelige maar kleine groep, die nooit anders dan tijdelijk tot invloed kan komen, en altijd onder alle omstandigheden gevaarlijk is voor de vrijheid en het welzijn der samenleving. Juist hunne aanwezigheid en hunne bedrijvigheid moet voor de ernstiger revolutionair gezinden een waarschuwing zijn.
Deze zijn toch van meening dat een revolutie het eenige, of in elk geval het snelste middel is om de volledige emancipatie der arbeidersklasse en daarmede een betere samenleving te verwerkelijken.
| |
| |
De ervaring der jongste tijden moet hen echter wel geleerd hebben dat een ‘glorious revolution’ zooals zij zich die voorstellen verre van eenvoudig is.
Het socialiseeren der samenleving moet middel en doel tegelijk zijn. Maar gesteld al dat dit socialiseeren, en dan vooral in dezen tijd van een omgekeerde wereld, even eenvoudig te voltrekken was als het afzetten van een bestuur, dan nog is het de vraag wat voor vrijheden en welstand die gesocialiseerde samenleving aan hare leden kan aanbieden. En dat immers is juist voor de massa's de hoofdzaak. Zonder bevrediging op die punten zullen zij niet tot rust komen, wanneer zij eenmaal in beweging zijn gezet.
Het probleem der emancipatie der arbeidersklasse zal er nà den dag eener sociale revolutie even verwikkeld en even veelomvattend uitzien als daarvoor. Even verwikkeld en bovendien moeilijker, omdat een uitvoeringsgezag ontbreekt, of zoo het al wordt gesticht geen macht kan ontwikkelen.
Ook de revolutionnair gezinden moeten door de ervaringen in de oostelijke landen wel tot de erkenning komen dat het allereerste wat na de sociale revolutie noodig is, bestaat in het vormen van een bestuur en het verschaffen van macht aan dat bestuur.
Hier schuilt het gevaar, en hier is ook de oorzaak voor het onvermijdelijke leed, dat een sociale revolutie moet veroorzaken. Het gevaar namelijk van machtsoverweldiging en rechteloosheid, die een burgeroorlog verwekken. En als gevolg daarvan het nadeel, dat te midden van den strijd elke gelegenheid ontbreekt om de socialisatie der maatschappij zóo door te voeren, dat zij haar tot heil en niet tot een algemeene verarming strekt.
Wanneer evenwel de emancipatie der arbeidersklasse door evolutie en wel door een hervormd staatsbestuur kan worden doorgevoerd, moeten de voordeelen die dit boven een revolutie heeft ook voor de arbeidersleiders duidelijk gemaakt kunnen worden. Daarom is het ook voor hen van zooveel beteekenis dat zij inzien hoezeer de kans daarvoor in ons land gunstig staat.
In dit betoog zijn echter haken en oogen. Wanneer het doel door een evolutie te bereiken is, dan is deze boven eene revo- | |
| |
lutie te verkiezen. Aan dat wanneer wordt echter getwijfeld. De ervaringen van dezen tijd leeren dat de arbeidersmassa's wantrouwig en ongeduldig zijn. Zoodra de politieke revolutie ergens uitbrak en voor zij staatkundig was bestendigd, wilden de baanbrekers onmiddellijk overgaan tot de socialiseering, waardoor zij een gouden tijd meenden te zien aanbreken. Het komt dan ook aan op deze twee punten:
1o. Vertrouwen in de ernstige bedoeling van het staatsbestuur om de maatschappelijke hervormingen vèr doortevoeren;
2o. dat die doorvoering snel en deugdelijk geschiedt.
Het eerste is niet zoo gemakkelijk te beoordeelen; het tweede echter wel. En 't is daarom begrijpelijk dat de aard en snelheid der hervormingen tegelijk als maatstaf voor de ernst der bedoelingen wordt aangenomen.
Wanneer ik in de eerste stelling spreek van een gevaarlijke belemmering dan bedoel ik hiermede dat een goed opgezette en werkelijk gewilde evolutie toch in een revolutie kan omslaan indien de hervorming langzaam gaat, en wel in 't oog loopend langzamer dan noodig is.
Zoo'n belemmering ligt in de toepassing van het parlementaire stelsel, zooals wij dat ook in ons land zien. De langzaamheid, de breedsprakigheid, het gebrek aan opschieten, het verkwisten van 's lands tijd, of hoe men het ook wil noemen is al te veel gehekeld dan dat we er thans nog over behoeven uit te weiden. Het zou ook te ver voeren om alle omstandigheden te bespreken die op de kwaal van invloed zijn en haar van jaar tot jaar deden verergeren. Ik wil er slechts op wijzen dat het onbillijk is de personen of in 't bijzonder onze nederlandsche politici er een verwijt van te maken.
Voor een deel zijn de gewoonten van de Tweede Kamer, die de meestal gemoedelijke sfeer ervan uitmaken, en die door een reeks van jaren ontstonden en zich bevestigden, schuld aan het respect-verlies dat ook in ons land bij pers en publiek te constateeren valt. Voor 't grootste deel echter is de langzame manier van werken, waardoor de wetgevende arbeid zoo uiterst traag verloopt, te wijten aan de op zichzelf logische en juiste toepassing van het parlementaire stelsel. Ik bedoel van enkele grondtrekken van dat stelsel, wier eerbiediging nood- | |
| |
zakelijker geacht wordt dan een meer of minder nuttig effect. Die grondtrekken zijn inderdaad staatsrechtelijk principieel, en respectabel. Maar juist omdat ze dat zijn, en dus bij degenen die er direct meetemaken hebben vanzelfsprekend een oude, warme genegenheid en verdediging vinden, is het van een allereerst belang vasttestellen dat daaruit een gevaar en wel een groot gevaar kan voortkomen.
Niet alleen voor de maatschappij door een sociale revolutie, maar ook voor het demokratisch parlement zelf.
De sowiets en arsolraden zijn enkel al door hun bestaan een bewijs, dat geen verder betoog behoeft.
* * *
Het parlement onstond in een strijd tegen de monarchie. Het volk wilde medezeggingschap in zijn bestuur, en zocht naar verschillende methoden om zijne belangen zoo goed mogelijk te doen vertegenwoordigen in een college, dat steeds vrij groot moest zijn. Dat college vormde een gesloten eenheid zoolang het erom ging de macht van den vorst te beperken door een steeds verder voortgezette controle op zijne regeering.
Een aanvankelijk einddoel was bereikt toen de strijd met de monarchie gewonnen werd. Van toen af kon het parlement zelf aanwijzen hoe de regeering moest gevormd worden, terwijl aan het staatshoofd door de constitutioneele onschendbaarheid slechts een reguleerende rol werd toegekend. Daarmee begint eigenlijk pas de staatsvorm, waarvan het parlement de kern is, en ontwikkelt zich het parlementaire stelsel. Het groote college der volksvertegenwoordiging kan niet regeeren, het kan zich slechts uitspreken door stemmingen, en dus door een meerderheid.
Onvermijdelijk is daarom dat er een regeering wordt gevormd, die volgens de aanwijzingen van het parlement ontstaat en handelt.
Evenals het oorspronkelijke parlement den vorst controleerde, zoo doet het dit latere de regeering, die volgens zijn uitspraak is opgetreden. Er is een algemeene machtsdelegatie aan ministers, die echter nauwkeurig door de grondwet is geregeld en beperkt. Daardoor behoudt het parlement tegenover de regeering zijn eenheid, die echter naar binnen toe is uiteengevallen, omdat er geen eenheid van meening en dus ook niet van wil
| |
| |
kan bestaan betreffende bestuursmaatregelen, die ter verhooging van de vrijheid en de rechtszekerheid zooveel mogelijk in wetten moeten worden vastgelegd. Om de volkswil te kunnen ontcijferen, te vormen en te leiden moesten er partijen ontstaan met hunne politieke organisaties. Deze maakten het mogelijk dat het volk zich van tijd tot tijd uitsprak, en vormden daardoor ook vanzelfsprekend de structuur van het parlement. De door het volk gekozen meerderheid wees de regeering en de algemeene lijnen van het bestuursbeleid aan. De overigen vormden de oppositie, aan wie bij uitstek het recht van controle te te beurt viel, maar die bovendien nog een zeer bijzonder recht te verdedigen had, n.l. dat der minderheden. Want dit is juist het bewonderenswaardige van het parlementaire stelsel dat door tal van jaren heen de vormen gevonden zijn, waardoor onbetwist aan de meerderheid de volle regeeringsmacht in handen gegeven werd, daar deze er geen misbruik van maakte om een minderheid te onderdrukken.
De oppositie behoort in 't parlementaire stelsel loyaal te zijn, maar de regeering is dan ook gedwongen het land zoo te besturen dat die loyauteit kan blijven bestaan. Werd daarvan afgeweken, en in lichten graad kon dat niet uitblijven, dan kwam bij de verkiezingen de omslag, die de minderheid aan 't bewind bracht.
Deze eigenaardigheid van het parlementaire stelsel, die voor alles de vrijheid der burgers waarborgde en daarom zoo hoog geschat wordt, moest er wel toe leiden dat twee dingen voor de stabiliteit noodig blijken te zijn en wel:
1o. dat de politieke organisatie het mogelijk maakte, en meer nog, het er op toelegt om de strijd der meeningen tot uiting te brengen in twee groote partijen of partijgroepeeringen, die elkaar in 't bestuur kunnen afwisselen.
2o. dat hervormingen slechts zeer geleidelijk tot stand gebracht worden, omdat overrompeling van een minderheid door een meerderheid uitgesloten moet zijn, en het parlement in zijn uitspraak moet zoeken hoever aan minderheidswenschen kan worden tegemoet gekomen.
Van daar dus een uitvoerige voorbereiding in 't publiek, een gedachtenwisseling, motiveering van beslissingen, in 't kort een
| |
| |
trage en dus langzame behandeling vooral van maatregelen die de politieke meening van het volk nauw raken.
Ik zou dit willen noemen de twee grondtrekken van het parlementaire stelsel.
Beginselen zijn het niet. Het zijn vormen die door een langdurige ervaring ontstonden. Zij hebben zooals ik reeds aanwees groote voordeelen, die niet onderschat mogen worden, doch daartegenover staan nadeelen die vooral in overgangstijden, zooals wij er nu een beleven, tot uiting komen. Dat er ook wel andere tijden geweest zijn waarin het parlementarisme moeilijk werkte, wordt weleens te veel vergeten. Bij alle revoluties, zoowel de Engelsche als de Fransche om van de hedendaagsche niet te spreken, dreigde het grondwet-gevende parlement, door ongeschiktheid om te werken, een mislukking te worden. Een nieuw gekozen volksvertegenwoordiging, die nog niet op een georganiseerd partijwezen rust en die niet over routine beschikt, kan slechts uiterst moeilijk op gang komen. De oorzaak ligt dan niet in de onbekwaamheid der personen maar in de groote taak om een vage, deels onbewuste, uit tallooze brokstukjes bestaande volkswil tot duidelijke en eenvoudige uiting te brengen. Slechts bij uitzondering kunnen geniale persoonlijkheden door hun inzicht en energie hiervoor de leiding nemen. Dezelfde oorzaak kan echter ook op een oude reeds bestaande volksvertegenwoordiging inwerken, vooral wanneer de politiek achterblijft bij haar natuurlijke taak om aan een nieuwe volkswil voor sterk opkomende verlangens naar hervormingen passende vormen te geven. Dat is het wat wij thans beleven, en wat door overdrijving soms de verwording van het parlementarisme wordt genoemd.
De groote meeningsverschillen over het bestuursbeleid konden al sedert een kwart eeuw geen voldoende ruimte vinden in de twee groote partijen, die gedurende de 19e eeuw in bijna alle parlementen, om den voorrang hadden gestreden. Niet alleen kwamen er in die partijen splitsingen, die met kunst en vliegwerk door coalities, bloc's, concentraties of hoe men die ook noemen wilde, overbrugd moesten worden. Er kwam bijna overal ook een derde groep naar voren.
Daardoor moest wat ik in mijn tweede stelling noem het werk- | |
| |
vermogen van het parlement sterk verminderen. In de zittingen der volksvertegenwoordiging moet men dan trachten goed te maken wat door de politiek onvoorbereid is gelaten. Algemeene politieke besprekingen zijn onvermijdelijk geworden om de onderlinge verhoudingen der partijen te leeren kennen, en om de beteekenis dier partijen ook voor de kiezers te verduidelijken. Daarnaast komt er over de groepen der volksvertegenwoordiging een sterke neiging, door een soort onderlinge wedijver, om de controletaak over de bestuursmaatregelen uitvoerig ter hand te nemen; op fouten, zoowel als op te kort komingen den vinger te leggen; een ijver die voor systematische besprekingen geen geduld meer heeft.
Wij zien daarvan in onze Tweede Kamer een duidelijk beeld, doordat interpellatie's en vragen elkaar in een onophoudelijke bonte rij opvolgen.
Het een, zoo min als het ander, laat zich gemakkelijk inperken. Het kost niet alleen veel tijd, maar legt ook enorm beslag op de werkkrachten van volksvertegenwoordiging en regeering.
Te zeggen dat het verminderd werkvermogen alleen een gevolg zou zijn van slechte gewoonten en van gebrek aan zelf beheersching, geeft slechts een andere naam aan hetzelfde verschijnsel, doch wijst de oorzaak niet aan.
Die oorzaak is het verloren gaan eener eenvoudige politieke organisatie van het parlement in een zich wel bewuste ‘working-majority’ en loyale oppositie, en het zich oplossen in verschillende partijen en partijtjes, elk op zich zelf zonder scherp bewuste politieke wil en te samen zonder voldoend sterke uitgesproken verhoudingen onderling. En de oorzaak daarvan is weer dat het zoo uiterst moeilijk is om uitingen te zoeken voor een volkswil aangaande de taak die de Staat in de naaste toekomst te vervullen heeft. Er is zoo'n volkswil niet. Er zijn verschillende belangen van allerlei groepen uit een in groote woeling geraakte maatschappij, die alle om behartiging vragen, zonder dat zij alle weten hoe dat kan en moet geschieden. Duidelijker beeld dan de oorlogsjaren gaven is moeilijk te vinden. Uit de volksvertegenwoordiging kwamen wel wenschen, maar kwam nooit een systeem, een goed overdacht geheel van beginselen voor wat het crisisbeleid moest heeten. De regeering moest het maar
| |
| |
uitvoeren, en zoo mogelijk de leiding houden van de vele pogingen der belanghebbende groepen om zelf de behartiging hunner belangen ter hand te nemen. Evenzoo gaat het nu weer met het overgangsbeleid. Dit alles wijst er juist op hoe groot de taak geworden is die de regeering te vervullen heeft, en hoe groot ook de taak van het parlement om aan de regeering duidelijk te maken wat hiervoor de volkswil is.
Verwonderlijk is het niet. Men kon het zien aankomen, al is de vaart waarmee het kwam door den oorlog verrassend en overrompelend groot geworden.
De derde groep, die in bijna alle parlementen doordrong was die der socialistische arbeiders, die niet een regeling van een of ander bijzonder deel van de bestaande taak van den rechtstaak vroegen, doch een diepgaande verandering der maatschappij, een verandering van het bezit, van de taak der producenten en van de verdeeling van 't maatschappelijk inkomen.
De rechtsstaat moest omgezet worden in een sociale staat.
Dat kon eerst worden afgewezen, daarna opgehouden met concessie's, doch deze werden en worden langzamerhand zoo groot, dat aan het overzien van de volle taak in de geheele breedte, en het peilen ervan tot de uiterste diepte niet meer te ontkomen is. Zoo'n taak had nog nimmer een parlement, en het komt ervoor te staan in een verzwakten toestand.
Aan die moeielijkheid moet een oplossing gegeven worden, en er zijn maar twee wegen: vervanging van het parlement door andere organen van den volkswil of hervorming van het parlement om zijn werkkracht aantepassen aan de onafwijsbare taak.
De eerste weg is die der Russische bolsjewiki. Zij hebben zonder lang zoeken een volksvertegenwoordiging opgebouwd met een krachtigen wil door eenvoudig éen partij erin optenemen en alle andere uittesluiten.
Feitelijk is iets dergelijks ook in het romp-parlement van Cromwell en in de eerste Fransche wetgevende vergadering geschied. Tegenstanders werden verwijderd.
Het behoeft geen lang betoog dat dit niet de weg naar de vrijheid is. Het is integendeel een die reeds spoedig moet leiden naar 't schrikbewind, den dictator en de mislukking.
| |
| |
Er blijft dus geen ander middel dan de hervorming van 't parlement op den vasten grondslag van de zoo breed mogelijk gekozen volksvertegenwoordiging als eenige uiting van den volkswil. Van de snelheid en de deugdelijkheid waarmee die hervorming geschiedt, hangt het af of de omweg en de lijdensweg over revolutionaire organen moet worden meegemaakt.
Er schijnt een eenvoudige oplossing te bestaan, die ook in ons land herhaaldelijk is voorgedragen. Ontlast de volksvertegenwoordiging van een groot deel van haar taak, en wel in 't bijzonder van dat wat er bijgekomen is, de sociale hervormingen.
Om dat te kunnen doen moeten er natuurlijk andere organen worden aangewezen of gemaakt, die het werk van het parlement overnemen. Die gedachte hecht zich bijzonder vast aan de Raden van Arbeid, zooals die door minister Talma zijn voorgesteld, en die ook binnenkort door de uitvoering van de Radenwet zullen moeten worden gekozen.
Toch is het noodzakelijk deze aanhechting nauwkeurig te bekijken. Allereerst is het onjuist aantenemen dat het verband er al is. De Raden van Arbeid zullen niets anders zijn dan uitvoeringsorganen met een uiterst beperkte taak. Minister Talma heeft alleen gedacht en gehoopt dat ze later met meer belast zouden kunnen worden.
Nu is er een zeer groot en belangrijk onderscheid tusschen het uitvoeren eener vastgestelde regeling of het aangeven van die regeling zelve. Een uitvoeringsorgaan vervangt ambtenaren, of ziet op ambtenaren toe. Wetgevende arbeid, zooals het parlement die verricht, berust niet allereerst op kennis van feiten en verhoudingen, noch ook op technisch redigeerend vermogen. Daarvoor zijn de departementen met hun staf van deskundige ambtenaren aangewezen.
Wat is toch 't wezen van 't parlementaire werk? Voor alles om te waken voor de vrijheden der burgers. Daartoe dient ook dat belangrijke bestuursmaatregelen niet aan de regeering en aan hare ambtenaren overgelaten worden maar bij de wet vastgesteld. De voorgestelde wetten moeten dan getoetst worden. Niet door een opperste deskundige instantie. Dat is de volksvertegenwoodiging niet en dat behoeft ze ook niet te zijn. Wel echter als orgaan van het volk dat nagaat of de rechten
| |
| |
die gegeven worden en de plichten die de wet oplegt, overeenstemmen met den wil van het volk. Wanneer zulk werk overgedragen wordt aan een college, waarin slechts enkele groepen der bevolking vertegenwoordigd zijn, is er geen waarborg dat de belangen van andere groepen niet leelijk in 't gedrang komen. Het is volstrekt niet ondenkbaar dat b.v. een Raad van Arbeid voor de bouwbedrijven tegelijk zulke hooge loonen voor de arbeiders en goede winsten voor de aannemers vaststelt dat beide tevreden zijn. Maar wie betaalt dan de verhooging der woninghuren? Het is dan ook duidelijk dat nieuwe wetgevende organen steeds zullen moeten werken onder het oppertoezicht van het parlement. Dat kan hen een taak toewijzen, maar dient dan tegelijk die taak streng te beperken of de richtlijnen ervoor vast te stellen.
Niemand moet zich echter verbeelden dat dat gemakkelijk is. Van ontlasting van het parlement kan daarbij geen sprake zijn. Het controle- en toetsingsrecht wordt gecompliceerder, en evenzoo de regeling der verantwoordelijkheid bij overschrijding van bevoegdheden. Wat er ook overigens moge pleiten voor een decentralisatie der wetgeving en voor organische vertegenwoordiging, het werk van het parlement kan daardoor niet minder worden. Dat ook de snelheid der hervorming er niet mee vergroot kan worden moet bij eenig nadenken evenzeer duidelijk zijn. Allereerst toch moet het nieuwe instrument zelf in elkaar gezet worden. Dat kost tijd en overleg. Zoolang kan er aan de eigenlijke hervormingen niets gedaan worden. En als het instrument er dan eenmaal is moet het gaan werken. Zonder routine gaat dat stroef en langzaam.
Vandaar dan ook dat er gezegd is: schep geen nieuwe organen, maar maak gebruik van de organisatie's, zooals die in de vrije maatschappij zijn ontstaan en gegroeid. Daartegenover moet dan echter staan dat die vrije organisatie's onvrij gemaakt worden. Zij zullen zich hebben te onderschikken; zij zullen van organisatie's worden tot organen die onder leiding van regeering en parlement gaan werken. Kan men zich al denken dat het eenvoudiger is om dit tot stand te brengen, in geen geval wordt daarmee bereikt dat het parlement ontlast wordt.
Dat is alleen te verkrijgen door aan de decentralisatie een
| |
| |
vrij ver gaande autonomie te verbinden. Deze weg moet echter noodzakelijk voeren tot oplossing van een demokratisch landsbestuur, tot prijsgeven van de vrijheid en verdraagzaamheid die daarmee bereikt werden en tot maatschappelijke anarchie.
De sociale hervormingen zijn niet meer een klein onderdeel van de bestuurstaak. Zij worden meer en meer de hoofdzaak. Daarop concentreert zich de hoofdaandacht van de geheele bevolking, al ware het alleen om het nauwe verband dat er tusschen die sociale hervormingen en de belastingen moet bestaan. Van uit dat verband komt het groote probleem der socialiseering, de monopolie's, staatsbedrijven, staatscontrole, enz. met kracht naar voren. Een volksvertegenwoordiging die de leiding op zulk werk uit handen geeft, doet daarmee vrijwillig afstand van haar gezag.
Bovendien is een orgaan, waarin slechts enkele groepen der bevolking vertegenwoordigd zijn nimmer gedwongen om de rechten van andere groepen te ontzien, en zal onwillekeurig geleid worden tot misbruik van macht.
Wanneer wij goed toezien op wat de oorlogsverhoudingen in de samenleving zoo scherp naar voren brachten, en wat thans die samenleving van alle kanten schade bezorgt en bedreigt, dan is het juist de verwording der op zichzelf noodzakelijke en goede organisaties van gelijksoortige belangen tot machten in den staat.
Of het zijn groepen van ondernemers of van werklieden, of het zijn boeren of schippers, spoorweg-, postpersoneel, gemeentewerklieden, mijnwerkers, of reeders, verveners, bakkers, wie dan ook, zij kwamen tot het besef dat zij vereenigd een macht waren die zich kon doen gelden. De verleiding om van die macht gebruik te maken kan practisch nimmer weerstaan worden. De groote opgave der toekomst is niet om die machten te onderdrukken. Dat zal niet gaan. De taak is om die machten te onderschikken door evenwicht er tusschen te brengen. Het eenige gezag dat dit tot stand kan brengen is het geheele volk. Geeft dat zijn gezag uit handen dan moet er strijd ontstaan en door dien strijd anarchie.
Ik zou niet volledig zijn wanneer ik hier niet iets nader inging
| |
| |
op de vraag of er voor lichamen als de Russische sowiets of de Duitsche arsolraden geen taak was weggelegd, en of deze comité's ondanks de heftige veroordeeling die zij onder den naam bolsjewisme ondervinden, niet wijzen op een oer-aandrang die tegen alle redenatie en argumentatie in toch zich doorzet en de toekomst voor zich heeft.
Er wordt inderdaad zoo iets dergelijks gedacht of gevoeld; en niet alleen door de woelige menigte maar ook door mannen die rustig en objectief de wereldontwikkeling aanzien. Zij moeten echter bekennen, dat hun inzicht berust op dezelfde kwestie die ik hier behandelde en die hen tot de conclusie leidt dat geen parlement in staat is de socialisatie van het bedrijfsleven uittevoeren, zoodat de lichamen die dit wel kunnen en het ook inderdaad doen, nimmer op zij gezet kunnen worden, hoe onvolmaakt zij ook ter wereld komen. Ik moet erkennen dat er hier een ernstig dilemma is. In mijn eerste stelling heb ik het reeds uitgedrukt dat de arbeiders- en soldatenraden opkomen kunnen en zullen, indien het parlement onbekwaam blijkt zijn historische taak te vervullen. Maar ik noemde het optreden van deze comité's ook tegelijk een gevaar. Daarmede bedoelde ik, om het nog eens te herhalen, dat er niet alleen onderdrukking in de plaats zal komen van vrijheid, maar tevens dat de welstand van allen er door zal teruggaan.
Dat geldt echter vooral de revolutionnaire geboorte en uiting der sowiets of arsolraden, en men kan zich afvragen, zooals op 't oogenblik ook in Duitschland geschiedt, of niet in anderen vorm deze raden kunnen medewerken aan de groote maatschappelijke hervormingen? Gaat men deze richting uit dan zijn twee dingen niet te ontwijken.
Ten eerste moeten deze tweeledige comité's, die toch zoowel soldaten als arbeiders omvatten, het militaire element waardoor zij sterk waren, zich handhaafden en hunne besluiten uitvoerden, absoluut laten schieten. Doen zij dat niet, dan blijven zij een macht in den staat, of wel valt de staat uiteen in kleine gebieden, waarbinnen de raad oppermachtig is. Strijd tusschen gebieden is dan niet te vermijden, zoodat burgeroorlog latent aanwezig zal blijven. Wordt echter het militaire element onderdrukt, dan blijft er over een zuivere arbeidsraad, die in politieken
| |
| |
zin aan den staat en dus aan het parlement ondergeschikt moet zijn of gemaakt worden.
In de tweede plaats zullen op den duur dergelijke arbeidersraden op een regelmatige manier moeten worden samengesteld, dat wil zeggen wettelijk geregeld.
Dan komt de revolutionnaire praktijk echter terug tot de evolutionnaire gedachte der raden van arbeid. Dat wil niet zeggen dat er geen groot verschil zou zijn tusschen onze raden van arbeid en de arbeidersraden die men in Duitschland op 't oog heeft. Er is verschil in samenstelling en in taak. De arbeidersraad bestaat uitsluitend uit arbeiders door arbeiders gekozen. Onze raad van arbeid bevat werkgevers en werknemers. Zijn taak is uitvoering der verzekeringswet. De Duitsche arbeidersraad zou de fabrieken moeten socialiseeren. Toch is er bij het sterksprekende verschil deze overeenkomst dat de raad is een staatsorgaan, wettig ingevoerd, wettelijk geregeld zoowel wat de samenstelling als wat de taak betreft. Daarom blijft voor beide gelden dat zij het parlement niet vervangen en niet ontlasten. Of voor de sociale hervorming organen noodig zijn en in 't leven geroepen worden, dan wel revolutionnaire instellingen hervormd worden tot zulke organen of eindelijk bestaande vrije organisatie's met de taak belast worden, 't blijft steeds hetzelfde. Of arbeidersraden, raden van arbeid, loonraden, Whitleyraden, belast zijn met uitvoering der arbeidersverzekering, met voorbereiding der regeling van loon en werktijd, met medezeggingschap der arbeiders in een demokratisch fabrieksbedrijf, of met socialisatie der ondernemingen, steeds behoeven zij een vasten grondslag, een opdracht, leiding en controle.
De eigenaard van de veelsoortige sociale hervormingen, waarom onze maatschappij dringend vraagt, eischt dan ook onverbiddellijk dat er een sterk, gezaghebbend, dat is respectverdienend parlement bestaat. Deze kracht en dit gezag berusten niet op formeele verhoudingen, en worden niet verbeterd door machtsuitoefening, doch kunnen er alleen zijn doordat zij zich toonen, en wel door goede en groote prestatie's.
Men zal mij tegenwerpen dat ik hierbij parlement en regeering verwissel. Niet van de volksvertegenwoordiging maar van de regeering moet de kracht uitgaan, die door de genomen maat- | |
| |
regelen vertrouwen verwekt. Gaarne zal een parlement zoo'n regeering steunen. Ik ontken niet dat inderdaad in de regeering zich de bestuurskracht moet concentreeren, maar ik ontken wel dat het parlement hiervoor geen verantwoordelijkheid draagt. Het is juist een der allereerste daden van een sterk parlement, dat het zorgt voor de best bereikbare regeering. En het is juist een der allereerste kenmerken van een zwakke, onvermogende volksvertegenwoordiging, dat zij zich een slappe, opportunistische, plooibare regeering laat welgevallen. Het begin is daarom de hervorming van het parlement zelf.
Dat dit niet moet geschieden door andere organen er naast of er onder te stellen heb ik reeds betoogd. Er blijft dus over een interne verandering, die de eenheid van de volksvertegenwoordiging als uiting van den volkswil onaangetast laat en versterkt.
* * *
In bijna alle landen, ook bij ons, zijn de gebreken erkend en wordt er gezocht naar oplossingen. Het probleem is er niet alleen een van de werkwijze, zooals die door grondwet en reglementen wordt vastgesteld, maar ook en vooral een van organisatie. Dit is zelfs het primaire. Bestaat er in eenig groot lichaam, dat op de samenwerking van vele personen berust, een organisatie die, al naar den aard van het werk, een juiste verdeeling van dat werk vaststelt, zonder het verband tusschen de deelen verloren te doen gaan, dan laat de werkwijze zich logisch uit de organisatie afleiden. Is echter de organisatie fout, dat wil zeggen onpassend voor den aard van het te verrichten werk, dan kan dit door geen werkwijze goed gemaakt worden. Er komt dan zooveel omslag dat deze meer en meer tijd vergt en de afdoening van het werk in dubbele zin bederft. Het werk gaat dan namelijk langzaam en het gaat slecht.
Dit geldt voor elke organisatie, en ook voor die der volksvertegenwoordiging. Onze Tweede Kamer is zeer ingewikkeld en bovendien zeer los georganiseerd. Het is meer de historische ontwikkeling dan een logisch systeem dat de tegenwoordige toestand verklaarbaar maakt. Zoolang dit college zijn voornaamste taak, n.l. de behandeling van voorgelegde wetsontwerpen be- | |
| |
schouwde op den grondslag dat de volksvertegenwoordiging één geheel was, dat tegenover het geheele volk een zware verantwoordelijkheid droeg - lag het voor de hand de besprekingen zorgvuldig voor te bereiden. Daartoe dient de instelling der afdeelingen. Elke afdeeling is een kleinere besloten vergadering. Het verband tusschen het werk der afdeelingen wordt gelegd door de commissie van rapporteurs, die ook op de algemeene vergadering leiding geeft aan de besprekingen. Deze formeele organisatie, die met opzet zeer los was, daar de afdeelings-samenstelling, de leiding ervan en de rapporteurs voortdurend wisselen, is gebleven en beheerscht ook de werkwijze.
Toch beantwoordt dit niet meer aan de werkelijkheid. Ik bedoel daarmede dat de samenwerking der Kamerleden op geheel andere wijze geschiedt dan door de afdeelingen en wel omdat zij niet meer in de eerste plaats het geheele volk doch een partij vertegenwoordigen. De ware organisatie wordt daarom gevormd door de partijclubs, die langzaam maar toch stap voor stap officieel erkend worden. Alleen de werkwijze van de Kamer hield er geen rekening mede.
Naast deze tweeërlei indeeling van werkorganen, bestaat er nog een derde, die zich meer en meer opdrong doch nooit systematisch maar te hooi en te gras werd toegepast. Voor doeleinden van zeer verschillenden aard vormden er zich officieus verschillende commissie's, van de partij-leiders te samen los en tijdelijk, maar werden er ook officieel door de Kamer zelve verschillende commissie's ingesteld met een speciale opdracht en taak. Zelfs ging de regeering er reeds eenige malen toe over om staats-commissie's te benoemen, b.v. voor grondwetsherziening, die eigenlijk het karakter droegen dat zij het parlementaire werk moesten vergemakkelijken.
Objectief gezien is alles verklaarbaar, maar het verklaart tevens hoe het komt dat velerlei pogingen om de werkwijze van de Kamer te verbeteren schipbreuk lijden. Wanneer men de drieërlei basis voor de innerlijke organisatie gaat vergelijken en zich ten doel stelt éen ervan uit te kiezen om de andere twee af te schaffen, schijnt de partij-indeeling de meest reëele. Die komt zoo geheel en al voort uit het politieke instrument waardoor de volksvertegenwoordiging gekozen wordt, dat er
| |
| |
geen sprake van kan zijn deze af te schaffen. Toch zou het niet doelmatig zijn daarop een nieuwe werkwijze voor de Kamer optebouwen. Evenals het vroeger noodzakelijk was dat regeeringsmeerderheid en oppositie in een voortdurende nauwe aanraking bleven om te zorgen dat de rechten der minderheid zoo ver mogelijk erkend werden, zoo moet dit thans ook voor de verschillende partijen geschieden.
Het isoleeren der partij-denkbeelden verscherpt de tegenstellingen, en breekt stelselmatig alle bruggen af, waarover samenwerking moet tot stand komen.
Daarom is het begrijpelijk en alleszins juist dat er naast de organisatie van partijclubs een andere bestaat, waarin meeningsuitwisseling plaats vindt.
Het is echter niet begrijpelijk en niet juist dat daarvoor tweeërlei vormen bestaan, die der losse afdeelingen, en die der iets vastere maar toch ook nog vrij losse commissie's.
Wanneer men - en daarop wordt toch reeds van velerlei kanten aangestuurd - de commissie's meer en meer wil gaan invoeren, dan moet dit systematisch geschieden, en met loslating van het omslag gevende werk der afdeelingen.
Het is zeer goed mogelijk daarvoor vormen te vinden, die de voordeelen der afdeelingen bijbehouden, zonder dat de nadeelen in den koop moeten worden genomen. Voordeelen zijn b.v. dat alle Kamerleden het werk der afdeelingen kunnen meemaken en zich daardoor op hoogte stellen. Voorts dat de schriftelijke gedachtenwisseling met de regeering publiek wordt in Voorloopig Verslag en Memorie van Antwoord, zoodat vóor de openbare behandeling het volk instaat is aan zijne vertegenwoordigers zijn meening te doen kennen.
Wanneer z.g. vaste commissie's uit de Kamer, en wel voor elk der ministerieele departementen éen, hunne vergaderingen openstellen voor alle Kamerleden, en voorts van hunne bevindingen en van hun overleg met den minister een enkel stuk publiceeren, is niets verloren en veel gewonnen. Het spreekt dan wel van zelf dat in die vaste commissie's zooveel mogelijk alle partijen éen of meer leden en plaatsvervangers moeten kunnen aanwijzen. Van weinig belang is het of daardoor sommige commissie's groot en andere klein worden. Ook is een
| |
| |
evenredige vertegenwoordiging niet van zoo groot belang, daar toch ten slotte elk lid eener commissie zou kunnen stemmen naar de grootte-verhouding der partijen in de Kamer.
Er is daarmede veel gewonnen, want er wordt een regelmatig en vast contact gevormd tusschen elken minister en de Kamer. Beide kunnen elkaar voortdurend op de hoogte houden. Elke minister kan zich van te voren ervan vergewissen of zijne plannen ingang kunnen vinden en de Kamer kan zich een veel juister oordeel vormen, onder andere ook van de geschiktheid der ministers voor hun taak. Toch zou er wel iets verloren gaan n.l. het verrassende en dramatische der openbare Kamerzittingen, omdat de wetsontwerpen veel minder verworpen zullen worden, daar zij in politieken zin beter voorbereid, en teruggenomen zullen zijn indien zij geen kans van slagen hebben.
Portefeuille-kwestie's zouden binnenskamers snel verloopen en in 't openbaar hoofdzakelijk ontstaan door werkelijk belangrijke geschillen tusschen de partijen, die natuurlijk steeds ter beslissing voor de openbare vergadering komen. Zou echter het publiek daarbij niet meer belangstelling gaan toonen indien het weet en begrijpt dat de politieke strijd inderdaad om belangrijke zaken en groote beginselen gaat?
Van de twee organische indeelingen der Kamer, die naar partijen, en die naar ernstige vaste werkcommissie's welke beide noodzakelijk zijn, omdat beide een reeële taak hebben, moet de laatste overheerschen. De politiek in de Kamer moet zich daaraan ondergeschikt maken met het gevolg dat ook de politiek in het land zich er meer en meer naar zal gaan richten. Dat laatste in dezen zin dat de politieke partijen er belang bij verkrijgen zulke personen naar de Kamer te sturen dat zij de voor haar belangrijkste plaatsen in de commissie's door de meest deskundigen kan bezetten.
De onderschikking der partij-clubs moet berusten op het inzicht en op de wil van het volk dat zijn vertegenwoordiging allereerst ernstig werk verricht, zooveel mogelijk met erkenning en waardeering van alle gezindheden. Doordat de partij-clubs de mandatarissen zijn der vaste commissie's onderschikken zij zich daaraan vanzelfsprekend op gelijke wijze als het geheele
| |
| |
volk dat doet aan zijn parlement, dus op volkomen demokratische wijze.
Toch blijft er voor de partij-clubs nog genoeg en belangrijk werk over. Zij onderschikken zich wel in den dagelijkschen gang van zaken, doch zij zijn toch en blijven de machten die richting geven, en die de beginselen van staatsbeleid zuiverder en reeëler kunnen zien wanneer zij niet meer in bijzonderheden behoeven aftedalen. Zij houden de voeling met hunne partijen en daardoor met het volk, zij doordringen daarvan hunne gedelegeerden in de commissie's, vragen hen rekenschap, en beinvloeden daardoor veel sterker de regeering dan zij het thans in 't openbaar vermogen te doen.
Bovendien is er nog iets. Voor eenheid en kracht van 't parlement is het noodig dat de splitsing in organen overbrugd wordt. Er moeten middelen zijn, waardoor zoowel de commissie's als ook de partij-clubs met elkaar en met het bureau van de Kamer in verbinding staan.
Daarvoor kan eene hoogst belangrijke instelling in 't leven geroepen worden, die (naast de Kamer in haar geheel) voor ons staatsleven van uitnemend belang kan worden, n.l. een centrale commissie van twee afdeelingen, een van de voorziters der partij-clubs en eene van de voorziters der vaste commissie's die afzonderlijk of gezamentlijk onder leiding van den Kamer-voorzitter bijeen komen, en die vaste leiding aan 't parlementaire leven kunnen verschaffen.
Ik ben nu echter al veel te ver afgedwaald naar 't maken van een plan, terwijl ik slechts ten doel had om een organisatorisch beginsel aan te wijzen, dat ik in de vierde stelling heb uitgedrukt en dat op allerlei wijzen te verwezenlijken is.
* * *
Een innerlijke reorganisatie onzer volksvertegenwoordiging moet ook een radikale verandering brengen in de werkwijze. Het is onnoodig daarover veel te zeggen, want die werkwijze volgt geheel en al logisch uit den opzet eener goede organisatie. De taak en de bevoegdheden van elk orgaan zijn reeds opgesloten in zijn samenstelling. Alleen wanneer de organisatie niet goed
| |
| |
is, komen de verwikkelingen in de werkwijze. Toch zijn er nog enkele omstandigheden die van grooten invloed kunnen zijn op het slagen eener poging om het parlement voor een zware taak te versterken in zijn gezag en werkvermogen.
In de eerste plaats moeten de partijen goed georganiseerd en goed geleid worden. Dat is zoozeer in hun eigen belang, dat er hier niet veel over te zeggen valt.
In de tweede plaats is het noodzakelijk dat de regeeringstaak in haar geheel over de departementen juist, dat wil zeggen doelmatig verdeeld is, en dat die departementen ook goed samen werken waar dat noodig is. Practisch was daarop de invloed van 't parlement uiterst gering en de macht der bureaukratie groot.
De vaste commissie's krijgen echter ongetwijfeld de gelegenheid daarin doortedringen en waar noodig de verbeteringen te bewerken.
Ten slotte echter is er eene omstandigheid van veel grooter belang, dat is de verhouding van de regeering tot de volksvertegenwoordiging en dientengevolge ook die van de ministers tegenover de eventueele vaste commissie's uit de Kamer. Die verhouding is steeds bepaald door het parlementaire stelsel. De hoofdeisch daarvan was dat een parlementaire meerderheid de regeering vormde. Die meerderheid ondersteunde dan de ingediende plannen tegenover de kritiek der oppositie. Vanzelfsprekend was er daarom een bijzonder voorafgaand overleg, niet tusschen regeering en parlement, maar officieus of verborgen tusschen de regeering en de meerderheid. Officieel bestond er een terughouding van de regeering, die uitdrukking vond in afgrenzing van bevoegdheden. De Kamer had hare rechten, en elke minister de zijne. Zoozeer werd dat gevoeld dat de meest principieele opvatting van het stelsel, het onvereenigbaar achtte dat een minister tegelijk parlementslid was.
In Engeland is daarentegen 't beginsel van overleg en verband tusschen regeering en meerderheid juist door het lidmaatschap der ministers van Lager- of Hoogerhuis openlijk gehandhaafd.
Voor vruchtbaar wetgevend en hervormend werk is een regelmatig overleg, ook over plannen voor de wetgeving, alsmede voor de uitvoering der aangenomen wetten nimmer af
| |
| |
te keuren. Er is eigenlijk niets tegen in te brengen. Het wordt slechts vermeden met het oog op den politieken strijd. Daarom is het twee-partijen-stelsel voor dat overleg een belemmering, die met dat stelsel aanvaard moet worden.
De nadeelen ervan zijn echter grooter geworden, naarmate het twee-partijen-systeem kunstmatiger werd. De regeeringsmeerderheid was al vrij lang geleden niet meer een zuiver eensgezinde goed georganiseerde partij. Er kwam een bloc, een concentratie, of coalitie op een of ander accoord of compromis. Het overleg van de regeering met zoo'n meerderheid werd moeilijker. Veel takt was er noodig, en elk oogenblik konden er kwestie's rijzen. Vandaar dat de terughouding tegenover de minderheid nog grooter werd, en bovendien door gebrek aan goed omschreven overeenstemming bij de meerderheid ook deze dikwijls voor verrassingen moest worden geplaatst.
Ten onrechte is dit weleens aangezien voor een versterking van 't regeeringsgezag tegenover 't parlement, omdat ministers genoodzaakt waren van de volksvertegenwoordiging allerlei dingen af te dwingen door bedreiging met een ministercrisis.
Het tegendeel is echter 't geval. Het toonde een verzwakt regeeringsgezag, dat niet op genoeg steun kon rekenen en zich onzeker gevoelde.
Wanneer een parlement daarin verandering wil brengen, ondergraaft het daarom niet de positie van de regeering. Omgekeerd zorgt het dat zoowel het eigen gezag als dat der regeering grooter, wijl zekerder en rustiger wordt.
Daartoe is echter noodig dat men eens en voor goed de fictie van de twee partijen of partijgroepen, die beurtelings de regeeringszetels bezetten, laat vallen. Het is een fictie, die slechts kunstmatig in 't leven wordt gehouden. De tijd en de eischen van groote maatschappelijke hervormingen zijn niet meer te dringen in twee schema's van staatsbeleid. Tal van verschillende factoren bij de behartiging van geestelijke en materieele belangen, veroorzaken de splitsing in meer dan twee partijen.
Het vormen van een regeering na de verkiezingen, van een regeering die kracht kan ontwikkelen, en die tegelijk zich op een breed overleg met verschillende groepen van volksvertegen- | |
| |
woordigers kan baseeren, moet logisch op een ander beginsel berusten, en wel op de breedst mogelijke samenwerking die er tusschen de partijen mogelijk is. De programma's van de partijen zijn daarvoor maatgevend, en niet de wijze waarop zij elkaar bij de verkiezing bestreden. Het ideaal is een nationaal kabinet van alle partijen, indien er een werkelijk nationale taak met aller instemming te vervullen is.
Het naastbijliggende is een ministerie waarin zooveel mogelijk partijen vereenigd zijn, die een grondslag van practische samenwerking kunnen vinden.
Dit is volstrekt niets nieuws. Tijdens den oorlog zijn er in tal van landen nationale regeeringen gevormd. In Engeland heeft Lloyd George beproefd eene coalitie der drie oude partijen in stand te houden. In Duitschland is de nationale vergadering gekenmerkt door 't groote verbond van drie machtige partijen. België begint het nieuwe leven eveneens met een coalitie-regeering der drie groote partijen, waar geen andere meer tegenover staan. Dat het niet overal mogelijk of houdbaar is, bewijst nog volstrekt niet dat het oude beginsel der twee partijen sterker is, maar alleen dat de politiek nog niet rijp ervoor is, of dat de noodzaak om parlement en regeering sterk te maken zich nog niet diep genoeg doet gevoelen.
Toch is het geheel en al aanvaarden van dit nieuwe beginsel van de allergrootste beteekenis voor de hervorming van het parlementaire stelsel.
En die hervorming is noodig om het parlement weer te herstellen tot wat het wezen moet, het hart van een vrij volk, dat de beste, ja de eenige waarborg is om te midden der woelingen met het minste leed en de beste kansen voor het volkswelzijn, den weg naar de toekomst in te slaan.
|
|