De Beweging. Jaargang 15(1919)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 178] [p. 178] Drie gedichten Door Gerda van Beveren De eglantier Dit is de roos, de eglantier Die wij verplantten uit het duin Op hoop dat zij hier loten schoot En bloeide in de schrale tuin. Dit is de roos, de eglantier Waar Lanselot aan Sànderien De bloesem van haar maagddom vroeg Die hij zich moest geweigerd zien. Hun roos zij bloeide over hen, Maar hij vertrad de tere bloem. Hij roofde haar en bitter trof Hem 't lijden en verlangens doem. Mijn roos bloeit niet; zij staat en wacht Geknot en doornig, hecht en schoon. Zij wacht op u, wiens milde hand Haar stille waak en droom beloon'. Zij spruit nog niet, zij gaart haar kracht Verborgen, in gewijd geduld, Totdat zij eens, in sterke vreugd Het doel, waartoe zij werd, vervult. [pagina 179] [p. 179] Pluk gij haar bloemen dan, mijn lief, Geniet het schoon van vorm en kleur En kus de blaadjes purperrood, Bedwelm u in haar zoete geur. Zij geeft zich over aan uw gunst En de genaâ van zon en lucht, Eens biedt zij u, tot stervens toe Haar rijk bezit aan bloem en vrucht. Zang van vroeger Zang van vroeger, van mijn eerst ontwaken Toen de wereld voor mij openging, Toen mijn ziel het wonder scheen te raken Dat mij tegenblonk uit ieder ding, Hoe verlang ik naar uw jong bekoren, Naar uw tere juichende muziek, Aarz'lend nog en angstig zich te horen, 't Eerste fladd'ren van een vogelwiek. Want al zijn mijn latere verzen sterker, Vast en diep en helder soms of zwaar, Ik, niet als genieter, maar als werker Weet mij onverschilliger voor haar. Ach, ik weet wel dat in ieder leven Ied're tijd zijn eigen schoonheid heeft, Maar ik wou d' ontroering weer beleven Die de eerst-ontdekte liefde geeft. En krampachtig, in mijn nieuwe dagen, Houd ik alle schoons van vroeger vast En doordring met huiverende vlagen Van herinnering, mijn lust en last. [pagina 180] [p. 180] Maar mijn lied heeft toch de klank verloren Van 't bekorend jonge maatgetril En ik kan de tonen niet meer horen Die ik toch nog niet ontberen wil. De vlinder Nu is mijn hart zo jong, zo nieuw, Mijn hartslag als een vreemd geluid. Ik luister vol verwachting, wat Dit nieuwe maatgetril beduidt. Wij dachten beiden ons volleerd In liefde en leven wijs en oud, Wij kenden nog de liefde niet, In eigenwaan verstard en koud. Wat zijn wij arm, wat zijn wij rijk: De liefde en ons beider lied, Door jou verwekt, uit mij ontstaan, En wij begeren anders niet. Wij zien elkander schoon en nieuw, Zoekers naar 's levens diepste zin; Hier ligt de pop, een lege huls, Daar stijgt de vlinder, haal haar in Vorige Volgende