De Beweging. Jaargang 15(1919)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Uit droom en dood Door J.J. de Stoppelaar I De bruggebouwer Hij spant Van kant tot overkant Al heen en al terug De brug. Hij bindt En wint en overwint De wal en overwal Voor al. Hij bouwt, En iedereen betrouwt Al heen en al terug Zijn brug. II Voor een onbekende Nu zal hij tot uw schoonheid komen Als naar een stille schoone bloem, Die van geen later uur kan droomen En van geen roem. [pagina 175] [p. 175] Dan zult gij op uw bleeke voeten, Zooals een marmer beeld bij nacht, Met maan en ster hem wachten moeten, Die op u heeft gewacht. Hij nadert u tot aan de bloesem Van uwe schoonheid, tot uw hart, En kust uw mond en proeft de droesem Van uw smart. Geen leed zal hem verborgen blijven Van al het lijden van uw ziel. Hij is de stroom, die weg doet drijven Wat in zijn golven viel. Hij is het zuiver, jonge water, Waarin gij al uw pijnen wascht. Hij is de zwijger en de prater En draagt uw last. Hij is de minnaar van uw leden, Die gij hem naakt betrouwen moet, Dan is uw laatste leed geleden, Uw laatste lust geboet. III Schemering Nu is het beeld uwer eigenheid - Een duif die in de stilte koert - Wat mij door bleeke tijden leidt En naar verlangen voert. Nu zijn uw oogen 't laatste licht Van sterren, waar de nevel wint. Van aangezicht tot aangezicht Heb ik u éér bemind. [pagina 176] [p. 176] Maar mateloos heb ik geboet, Van dat ik dong naar uwen peis. De honing, die uw lippen voedt, Is spijs van 't paradijs. Stil. Ik heb jaar en dag gestaan Van morgenrood tot morgenrood, Tusschen verlangen en een waan, Mij buigend naar den dood. Een duif, die in de stilte koert, Zoo is uw ziel in de avondrust. Uw hart klopt kalm en onberoerd, Uw mond blijft ongekust. VI De laatste droom Veilig in het huis der aarde Woont, wie eenzaamheid verstaat, Wie zijn handen rein bewaarde In zijn hunkren naar de daad; Wie het voedsel voor zijn droomen Puurde uit de nevelbloem, Die in 't meer der tweelingstroomen Bloeide zonder smaad of roem. Tweelingstroomen, die hun volle Wellen vonden in één bron En tot groote vloeden zwollen, Tot één vloed hen wederwon. [pagina 177] [p. 177] Veilig in het huis der aarde Woont, wie in zijn eenzaamheid, In zijn droomen de onverklaarde Dood als laatste droom verbeidt. V De goede vriend Ach, wees niet bang, hij is zoo goed, Zijn handen zijn zoo koel en vast: Hij komt u dringend te gemoet En neemt u zonder leed of last. Zijn oogen zien zoo wèl naar u, Zooals een vader naar zijn zoon. Ach, wees niet bang voor hem, niet schuw, Want hìj verlangt van u geen loon. Hij is de goede hovenier En plukt u of gij 't schoonste waart Van heel dien ongerepten sier, Van al de bloemen van zijn gaard. Hij is het, die uw hart geneest, Wanneer zich alles vàn u wendt. Hij is mijn goede vriend geweest: Ik heb hem van nabij gekend. Vorige Volgende