De Beweging. Jaargang 15(1919)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Twee sonnetten Door H. Moulijn-Haitsma Mulier I Het beeld Kan dan een mensch aan zuivre liefde denken, Als heel een wereld brandend om hem staat? Hij leeft het meest en felst alleen door haat, In rooden gloed wil hij zijn droomen drenken; En komt hem uit de vlammen liefde wenken, Dan wendt hij weg het trotsch gefronsd gelaat, 't Is niet om Liefde, dat hij eenzaam gaat, Hij draagt een Beeld, dat hij geen haar wil krenken. - Verborgen kleinood, heerscht in ieder leven Het zuiver Beeld, van 't Zelf de hoogste Droom, En tot dien Droom voelt zich de mensch gedreven, Die, donkre boot, vaart op den eeuwgen stroom, Maar heeft hij tot het eind den tocht gewaagd, Dan ziet hij, dat in 't Beeld hij Liefde draagt. II Wijding Als ik in grondelooze diepte staar En zie van Wanhoop het versteend gelaat, Dan licht het door mijn hoofd zoo duizlend klaar, [pagina 50] [p. 50] Dat hoogste Smart in vorm zich binden laat. Zoo leeft de dichter dan aan vreugderand Van het onmeetlijk zwijgend smartenland, Hij vormt zijn droefheid om in teerste Vreugd, Als bloemen bindt hij al zijn smarten saam, Hij maakt zijn grootste leed zijn hoogste deugd En geeft zijn diepste smart de zoetste naam. - Maar dat uw stilte van geen vreugde weet, Dat is mijn eeuwig schrijnend dichterleed, En daar ik U tot grootste smart verkoos, Zoo geef ik, Menschheid, U mijn schoonste roos. Vorige Volgende