| |
| |
| |
Politieke aanteekeningen
De redevoeringen die Troelstra gehouden heeft op Maandagavond 11 Nov in Rotterdam, en op Dinsdagmiddag daarna in de Tweede Kamer vertoonden een zeer eigenaardig karakter. Algemeen is daarin gezien een heftige aansporing tot revolutie. Naar den geheelen geest te beoordeelen is dat noch de inhoud noch de bedoeling. Troelstra's houding is die van iemand, die het feit eener revolutie constateerde. Hij toont zich met groote vreugde en verrukking, maar te gelijk met een nieuw verantwoordelijkheidsbesef als de leider. Onmiddellijk richt hij het woord tot de arbeiders om hen te waarschuwen voor te groote verwachtingen en aan te manen tot orde en tot bestrijding van anarchie. Ook aan de burgerij geeft hij raad en vermaan om de nieuwe macht te aanvaarden en te vertrouwen.
Zoo had ook kort te voren Ebert in Berlijn gedaan. De rustige leider van de Rijksdagcommissie, die met prins Max van Baden samenwerkte, was op Vrijdag 9 Nov plotseling aan 't hoofd gekomen van een volledig gerevolutionneerd Duitschland.
De matrozen en soldaten, die tot elken prijs den oorlog onmiddellijk wilden beëindigen, hadden de grondslagen van het Duitsche staatswezen met één slag weggenomen. Een nieuw Duitschland moest ontstaan, en de sociaal-demokraten konden onbetwist die taak op zich nemen. Geen ander bleek ervan gediend te zijn.
Gemakkelijk was die taak niet, en vooral niet voor hen. Elke revolutie, en zoo ook de Duitsche verbreekt een maatschappelijk verband en zet daardoor velerlei ontbindende krachten vrij. Die moeten beteugeld worden. De nieuwe nominale regeering moet zich werkelijke macht en vooral gezag verschaffen. Bovendien moet de demobilisatie snel plaats grijpen, dat wil zeggen dat
| |
| |
een voor den oorlog georganiseerd handel en nijverheid geheel omgezet moet worden in een, die voor de eigen behoeften-voor-ziening werkt. Op dit gebeuren rusten de druk en de zware voorwaarden, die de overwinnaars Duitschland opleggen. Denkt men dan nog aan de ongeregelde en gevaarlijke verhoudingen van een rassenstrijd die uit het geheele Zuiden en Oosten van Duitschland zich aan de grenzen vertoonen, en die dwingen om positie te nemen tegenover de Duitsch-Oostenrijkers, Polen, Tsechen, Balten, Letten en Russen, dan is het duidelijk welk een reuzentaak de nieuwe regeering op zich genomen heeft.
Vooral voor de sociaal-demokraten is die taak zoo zwaar. Zij toch staan aan een tweesprong.
De omstandigheden dwingen hen tot een keuze tusschen de demokratie en het socialisme. Niet alleen de formeele, maar de werkelijke demokratie eischt dat de volksuitspraak wordt gevraagd over de beginselen, waarnaar een nieuw Duitschland zal worden opgebouwd. Zullen en kunnen de sociaal-demokraten vertrouwen, dat dit in de richting van het socialisme gaat? Zien zij in, dat het toch niet anders kan, en dat er geen andere practische wegen en middelen zijn om Duitschland te herstellen, dan die welke zij voorstaan.
Het is duidelijk dat er velen zijn die dit inzicht en zulk vertrouwen missen. Gevreesd wordt dat door uitstel van ingrijpende sociale maatregelen een goede kans ontsnapt om het socialisme als resultaat eener proletarische revolutie te verwerkelijken. De macht die thans in handen der arbeiders-vertegenwoordigers is, zou hen door een volksuitspraak kunnen ontglippen. Vandaar de eisch om reeds thans, en vóórdat verkiezingen worden uitgeschreven, hechte grondslagen te leggen voor een socialistische maatschappij.
Verder nog. Er wordt ook geeischt de macht nu en nooit meer uit handen te geven en daarvoor een vorm te zoeken, die dan den naam van een ‘nieuwe demokratie’ verkrijgen zal, maar met demokratie niets meer te maken heeft. Kurt Eisner kondigde dit reeds voor Beieren aan, en in Berlijn is het aan Rusland ontleende denkbeeld van een centraal parlement der arbeiders- en soldatenraden als grondwet-gevende vergadering opgedaagd. Daarover moeten de nieuwe machthebbers eene
| |
| |
beslissing nemen. Zoo stond het op 7 Nov en zoo staat het nog. Toch dwingt de hiervoor beschreven taak om niet al te lang te wachten. Hoe zwaar en ernstig de gevolgen ook zullen zijn, er moet gekozen worden. Geen wonder dat hoofden en harten der Duitsche sociaal-demokraten daarvan vervuld zijn, en dat zij met groote spanning opletten of uit het volk zelf zich gebeurtenissen ontwikkelen, die aan de weifeling een einde maken en hen één der twee wegen zullen opduwen.
Troelstra, die gedurende den oorlog steeds in nauw contact geweest is met de Duitsche sociaal-democratische leiders, heeft in de November-dagen vanzelfsprekend met hen meegeleefd.
Daaruit is te begrijpen en te verklaren dat er in hem dingen zijn omgegaan, die zijn blik als Nederlandsch staatsman hebben vertroebeld, en hem ertoe brachten om op 11 en 12 Nov ook voor Nederland de proletarische revolutie als een feit aan te nemen.
Toch moeten er ook uit ons eigen land invloeden op hem gewerkt hebben, die zijn houding bepaalden. Het is bekend dat hij sterk aangespoord is, met name uit Rotterdam, en dat Troelstra zeer toegankelijk was voor stemmingen en aanwijzingen, die, buiten de arbeidersorganisatie's om, hem bereikten. Vast staat echter, dat nòch uit de politieke, nòch uit de vakbeweging, die toch door haar vertakte en stevige organisatie op de hoogte zijn van wat er onder de arbeiders omgaat, hem het geloof bijgebracht is dat de revolutie slechts op een vonk wachtte om te ontvlammen.
Er is echter iets anders. In zijn Kamerredevoering op 12 Nov. heeft Troelstra het volgende gezegd: ‘als spreker thans zich aan het hoofd stelt eener revolutionnaire beweging spelen niet alleen idealen, maar ook politiek inzicht een belangrijke rol’.
Hij meende dat ook andere politici door hun politiek verleden ‘het inzicht zouden kunnen hebben dat daar opkomt een nieuwe macht, die in de eerste plaats steunt op de macht der arbeiders, en in de tweede plaats op de onmacht der heerschende klassen’.
Vooral in dit laatste, door mij gecursiveerd, zie ik de sleutel voor Troelstra's gedrag.
Afgezien van de vraag of zijn politiek inzicht hem had geleerd dat de S.D.A.P. in staat was om Nederland naar de
| |
| |
eischen van de tegenwoordige tijden te regeeren, kon Troelstra inderdaad gelooven dat de onmacht der opeenvolgende regeeringen, die ons maar al te zeer bekend is, thans tegenover een nieuwe en grootsche taak fiasko moest maken. De politieke feiten der laatste weken hadden bij hem dat inzicht zeer waarschijnlijk en terecht versterkt. Tegenover de ekonomische en militaire moeilijkheden, die door het ontbreken van een krachtig en weloverwogen beleid, ons land in rep en roer brachten, had de regeering zich getoond als bang en zwak. Voor elken aandrang hield zij stand, zoolang zij dacht dat het geen ernst was, en week zij zoodra de druk grooter werd. Zij toonde geduwd te worden, inplaats van te leiden. Hoe kon die regeering - zoo moet Troelstra gedacht hebben - ons volk voeren door de moeielijkheden die van 't oosten uit opdaagden? Meende Troelstra de revolutie als een feit te kunnen constateeren, zoo was toch zijn optreden onvermijdelijk een daad, die groote gevolgen had.
Als meeningsuiting moge hij zelf van een vergissing spreken, als daad was het een fout.
Een vergissing in de machtsverhoudingen noemde Troelstra het op het Rotterdamsche congres. Is dit juist? Van een werkelijk meten van macht tegen macht is geen enkel oogenblik sprake geweest. Het werd door de Nederlandsche arbeidersbeweging niet beproefd en niet gewild en op zeer goede gronden.
De vergissing in de meeningsuiting is inderdaad van een geheel anderen aard.
Van het grootsche gebeuren in Duitschland, en vooral van het diepe probleem dat de sociaal-demokraten aldaar moeten oplossen, heeft Troelstra geen heldere uiteenzetting gegeven.
Integendeel; hij heeft het in een roes van overwinningsvreugde vertroebeld. Door over de nederlandsche demokratie heen naar de proletarische machtsuitoefening en naar het socialisme te grijpen, schijnt hij zich solidair te verklaren met Liebknecht en Rosa Luxemburg. Daartegenover toonden de vermaningen aan arbeiders en burgerij hem in de rol van Ebert of Scheidemann.
Van een poging om aan een der Duitsche richtingen den voorrang te geven en om door de houding hier te lande die richting te steunen, is geen sprake.
| |
| |
Er ontbrak aan Troelstra's redevoeringen een doordacht en logisch verband, vermoedelijk omdat hij meende dat dit pas in een later stadium van nut zou kunnen zijn. Misschien meende hij dat men zich toch naar Duitschland zou moeten richten of wel wilde hij op dàt oogenblik geen moeilijkheden opwerpen. Maar metterdaad deed hij dat toch. Onthouding kan ook invloed uitoefenen, en wel verwarring stichten.
Troelstra's daad heeft namelijk in twee geheel tegengestelde richtingen een overrompelende werking uitgeoefend. Allereerst bij de regeering; bij alle niet socialistische partijen, en bij de geheele burgerij. Daarnaast echter ook op zijn eigen leger, d.w.z. op de te wapen geroepen moderne socialistische arbeidersbeweging.
De eerste resultaten van de groote revolutieredevoeringen schenen voor de arbeiders buitengewoon gunstig. De ijver om door concessie's, zij het met opoffering van lang verdedigde beginselen, een omwenteling en staatsgreep te voorkomen was het opvallende bewijs eener paniekstemming. De fiere toon die na een paar dagen zou los komen, ontbrak eerst geheel. Men geloofde in Troelstra's woorden over de plannen der arbeiders, en over de houding van leger en politie. Hij werd bezworen en bijna gesmeekt om toch tot overleg bereid te zijn. Er kon en er zou veel gedaan worden. Terwijl men nog bezig was om het ondemokratische en onlogische zijner beschouwingen te betoogen, lekte het uit, dat Troelstra volstrekt geen aaneengesloten en op alles voorbereide macht achter zich had, doch dat integendeel de leiders van S.D.A.P. en N.V.V. al evenzeer door hem overrompeld waren. De toon der sprekers op de volksvergaderingen werd niet scherper maar belangrijk meer gematigd. Bovondien kwam er geen spoor van revolutie. Integendeel bleek de angst misplaatst voor den geest onder de soldaten, zooals die door mannen van weinig inzicht in de volksstemming verkeerd begrepen was.
De contra-revolutionnaire beweging, die zou eindigen in geestdriftige proclamatie's, demonstratie's, en in het te samen komen van alle niet-socialistische elementen der geheele bevolking, kon vanaf Donderdag 14 Nov in gang komen. De paniek sloeg daarom in zeer korten tijd over tot een volksbeweging, die meer
| |
| |
dan eenige politieke actie sedert jaren, tot bij de onverschilligste elementen wist doortedringen, en er een contra-revolutionnair instinct wakker riep. De gedane beloften zijn wel is waar gebleven en niet herroepen, maar de geest waaruit ze zijn voort gekomen was angst, en niet de frissche lust en het dieper inzicht dat groote hervormingen noodzakelijk zijn. Reeds daarom bevatten zij geen waarborg voor een goede en nieuwe politiek.
De socialistische arbeidersbeweging was ook door Troelstra overrompeld. Zij was niet voorbereid op zijn onverwachte leiding. Er zijn zelfs tal van teekenen, dat zij reeds vooraf te kennen had gegeven daarvan niet gediend te zijn. En dit is ook zeer begrijpelijk. De kracht der beweging was de bloeiende vakorganisatie, die zich tijdens den oorlog in allerlei opzichten had versterkt, zonder dat Troelstra blijkbaar van de gevolgde taktiek en van de bereikte resultaten voldoende kennis had genomen, gepreoccupeerd door Wijnkoop's stembussucces in Amsterdam.
Waardoor was die versterking gekomen? Allereerst betrof zij de werving van nieuwe leden, aangetrokken door de voordeelen, die de vakvereeniging hen kon aanbieden.
Dit was mogelijk door de uitnemende organisatie die van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen uitging waardoor de vertegenwoordiging en de behartiging der belangen van de aangesloten leden zaakkundig met taaie volharding en door onuitputtelijken ijver geschiedde.
Daarbij hadden de leiders der socialistische vakorganisatie's het vermocht zich met die der katholieke en protestantschchristelijke vereenigingen te verstaan. Niet alleen werkten zij daardoor in tal van pogingen tot lotsverbetering samen in plaats van dat zij, als vroeger, tegen elkaar uitgespeeld werden, maar bovendien ging van die samenwerking een invloed uit op de kerkelijke vakbeweging, waardoor deze zich al meer vervormde en een zuivere arbeiders-politiek ging voorstaan. Ten slotte was de taktiek er geheel op gericht om den invloed der zoogenaamde syndikalisten, die onder sterk anarchistischen en revolutionnairen invloed stonden, te breken en de arbeiders op te voeden in de overtuiging dat alleen sterke, kalme en voorzichtig geleide organisatie's op den duur tot een goed doel voerden.
| |
| |
Zoo sterk was de vakbeweging geworden, dat zij zich niet als een bijwagen van de S.D.A.P. gevoelde, doch omgekeerd aan de politieke vertegenwoordigers de taak wenschte op te leggen om hare belangen naar hare eigen aanwijzingen te behartigen.
Er was te dien opzichte gedurende de oorlogsjaren volstrekt geen groote tevredenheid. Niet echter in dezen zin dat socialistische politici te weinig revolutionnair gezind waren, maar wel dat zij de arbeiders-politiek in het parlement en in sommige gemeente-raden niet sterk en niet bekwaam genoeg voerden. Zij waren wel in staat geweest om de eischen der vakbeweging ten opzichte van regeeringsmaatregelen in motie's te bepleiten en te verdedigen, maar zij hadden de geheele politieke machinerie te veel laten verworden, zoodat tal van gunstige omstandigheden ongebruikt bleven om de staat in de richting der socialiseering te sturen en te duwen. Tot uiting kwam die ontevredenheid door het opeischen van parlements-zetels voor de vakvereenigingsleiders.
Behalve daardoor, had de vakbeweging zich gereed gemaakt om bij het eindigen van den wereld-oorlog te zorgen dat zij sterk zou staan teneinde de arbeidersbelangen krachtig te kunnen behartigen. De dan te volgen taktiek zou eene bekroning en een vervolg zijn op die welke in de oorlogsjaren was toegepast. Die taktiek bestond hierin dat telkens op congressen een program van eischen werd opgesteld, welke eischen daarna door groote demonstratie's en met bedreiging van sterkere middelen werden gesteund.
Afgezien van de waarde dezer taktiek, zoowel wat haar moreel-politieke beteekenis betreft, als haar sociaal-politieke gevolgen, had zij in de oorlogsjaren tegenover een zwakke regeering steeds een snel succes. Voor een groot deel was dat te danken aan de bereidwilligheid der leiders tot elk redelijk overleg.
Het congres dat op 16 en 17 Nov te Rotterdam gehouden is, was met een gelijksoortig doel opgezet en voorbereid. De winst, die daarvan werd verwacht, was niet uitsluitend dat de eischen, of een deel ervan, zouden worden ingewilligd. Daarnaast stond, wellicht als een grooter doel, dat de arbeidersbe- | |
| |
weging, zonder zelve verplicht te zijn om zware regeeringsverantwoordelijkheid te dragen, kon toonen een groote macht te zijn, die aandreef en aanspoorde, en reeds daardoor het ledenaantal en de organisatie al meer versterkte.
Blijkens hare geheele ontwikkeling bestonden er voor de vakbeweging twee gevaren, die nauw met elkaar verbonden waren. Allereerst dat socialistische regeerders het nauwelijks beter deden dan burgerlijke, terwijl daarnaast gevreesd werd voor een oppositie met revolutionnaire allure's, die beloften deed van een grooter en sneller succes.
Het verband lag hierin dat de revolutie-predikers zich juist steeds op de onmacht der socialistische bestuurders zouden beroepen. Bovendien werkte het socialistisch bestuur remmend op het uitoefenen van kritiek en het stellen van eischen uit begrijpelijke meegaandheid met partijgenooten. Tevens op het samenwerken met vakorganisatie's van christelijke zijde.
Wat beteekende hiervoor Troelstra's oproep? Allereerst een avontuur, daar de vakbewegingsleiders ofschoon niet afkeerig om de leiding eener revolutie op zich te nemen, wanneer zoo'n revolutie uit de omstandigheden zou losbarsten, maar al te goed de werkelijke machtsverhoudingen in 't land kenden. Verder het willens en wetens bevorderen van de gevaren die de vakbeweging het meest vreesde, n.l. het brengen der regeeringsverantwoordelijkheid, en wel nu ten volle, bij sociaal-demokraten; het aanjagen van de revolutionnaire phrase, en het brengen eener splitsing in de samenwerking met andere vakorganisatie's.
Daarom is het te begrijpen dat Troelstra's overrompeling geen succes kon hebben en slechts zijn eigen leger in verwarring moest brengen. Ondanks de aanvankelijke resultaten die bereikt werden op de panisch verschrikte tegenstanders, en ondanks de verplichting om een afwachtende houding aan te nemen en die resultaten niet in gevaar te brengen, hebben de leiders der vakbeweging te samen met de politici die hen beter begrepen dan Troelstra, onmiddellijk eene tegenleiding gegeven, en wel systematisch en kalm.
Het Rotterdamsche congres toonde dit duidelijk. Dat dit congres nu niet het succes kon hebben als ermede bedoeld werd, is duidelijk.
| |
| |
In elk geval kan dit geconstateerd worden, dat de door Troelstra aankondigde proletarische of socialistische revolutie niet is mislukt door de bestrijdingsmiddelen, die thans zoo in den breede en luidruchtig ontplooid zijn, maar door een andere revolutie die in Troelstra's eigen leger tegen zijn leiding is uitgevoerd.
De week van 11 tot 18 November heeft in onze politiek een hevige schok te weeg gebracht.
De vernieuwing van onze politiek, die ik in 's lands belang zoo hoog noodig acht, maar die niet een negatieve doch een positieve, niet een verval van beginselen, maar een opbouw van samenwerking moet zijn, kan ik voorloopig nog niet gediend zien door deze schok. Er is veel beroering geweest, maar bitter weinig inzicht. Er is kans van meer splitsing en meer vijandigheid in plaats van aandrang om tot vruchtbare daden te komen. De stuwende krachten uit het volk zijn niet gericht en gezuiverd maar verward en vertroebeld.
De zware taak die nog steeds op regeering en volksvertegenwoordiging rust, en die zoo eervol en bevredigend kan zijn, nu de geheele wereld vernieuwd moet worden, stelt hooge eischen aan inzicht, bekwaamheid, zelfonderschikking en werkzaamheid. Om daartoe te geraken is het van 't grootste belang dat de beteekenis der rumoerige Novemberweek van alle kanten op juiste wijze wordt beoordeeld, en niet wordt onderschat maar stellig ook niet wordt overschat.
Dat zij gerekend worde bij een voor ons land weinig vereerend oorlogsverleden, en niet bij een, naar ik hoop, betere toekomst!
20 Nov. 1918.
Is. P. de Vooys. |
|